Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- oprukken:
-
Wiktionary:
- oprukken → avanzar, adelantarse, adelantar, precedir
Niederländisch
Detailübersetzungen für oprukken (Niederländisch) ins Spanisch
oprukken:
-
oprukken (opmarcheren)
Konjugationen für oprukken:
o.t.t.
- ruk op
- rukt op
- rukt op
- rukken op
- rukken op
- rukken op
o.v.t.
- rukte op
- rukte op
- rukte op
- rukten op
- rukten op
- rukten op
v.t.t.
- ben opgerukt
- bent opgerukt
- is opgerukt
- zijn opgerukt
- zijn opgerukt
- zijn opgerukt
v.v.t.
- was opgerukt
- was opgerukt
- was opgerukt
- waren opgerukt
- waren opgerukt
- waren opgerukt
o.t.t.t.
- zal oprukken
- zult oprukken
- zal oprukken
- zullen oprukken
- zullen oprukken
- zullen oprukken
o.v.t.t.
- zou oprukken
- zou oprukken
- zou oprukken
- zouden oprukken
- zouden oprukken
- zouden oprukken
diversen
- ruk op!
- rukt op!
- opgerukt
- oprukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
oprukken
Übersetzung Matrix für oprukken:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
avanzar | vooruitgaan; vorderen | |
avanzar sobre | oprukken | op komen zetten |
marchar sobre | oprukken | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
avanzar | opmarcheren; oprukken | aanrukken; aflopen; bevorderd worden; doordrijven; geweld gebruiken; hogerop komen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; verder komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vliegen; voorbijgaan; voortschrijden; vooruitbrengen; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich haasten; zich opwerken; zich spoeden |
avanzar sobre | opmarcheren; oprukken | aanrukken |