Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- opvrolijkend:
- opvrolijken:
-
Wiktionary:
- opvrolijken → alegrar, animar
- opvrolijken → divertir, entretener
Niederländisch
Detailübersetzungen für opvrolijkend (Niederländisch) ins Spanisch
opvrolijkend:
-
opvrolijkend (opbeurend)
estimulante-
estimulante Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für opvrolijkend:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
estimulante | borrel; borreltje; dope; doping; drug; drugs; genotmiddel; hartversterking; narcotica; oorlam; opkikker; opkikkertje; opwekkend middel; pep; pepmiddel; stimulerend middel; verdovend middel | |
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
estimulante | opbeurend; opvrolijkend | aanmoedigend; aansporend; animerend; bezielend; inspirerend; opwekkend; stimulerend; suggestief |
opvrolijken:
-
opvrolijken
Konjugationen für opvrolijken:
o.t.t.
- vrolijk op
- vrolijkt op
- vrolijkt op
- vrolijken op
- vrolijken op
- vrolijken op
o.v.t.
- vrolijkte op
- vrolijkte op
- vrolijkte op
- vrolijkten op
- vrolijkten op
- vrolijkten op
v.t.t.
- heb opgevrolijkt
- hebt opgevrolijkt
- heeft opgevrolijkt
- hebben opgevrolijkt
- hebben opgevrolijkt
- hebben opgevrolijkt
v.v.t.
- had opgevrolijkt
- had opgevrolijkt
- had opgevrolijkt
- hadden opgevrolijkt
- hadden opgevrolijkt
- hadden opgevrolijkt
o.t.t.t.
- zal opvrolijken
- zult opvrolijken
- zal opvrolijken
- zullen opvrolijken
- zullen opvrolijken
- zullen opvrolijken
o.v.t.t.
- zou opvrolijken
- zou opvrolijken
- zou opvrolijken
- zouden opvrolijken
- zouden opvrolijken
- zouden opvrolijken
en verder
- ben opgevrolijkt
- bent opgevrolijkt
- is opgevrolijkt
- zijn opgevrolijkt
- zijn opgevrolijkt
- zijn opgevrolijkt
diversen
- vrolijk op!
- vrolijkt op!
- opgevrolijkt
- opvrolijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opvrolijken:
Wiktionary Übersetzungen für opvrolijken:
opvrolijken
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opvrolijken | → divertir; entretener | ↔ amuser — divertir par des choses agréables. |