Niederländisch
Detailübersetzungen für peil (Niederländisch) ins Spanisch
peil:
Übersetzung Matrix für peil:
Verwandte Wörter für "peil":
Wiktionary Übersetzungen für peil:
peil
Cross Translation:
noun
-
niveau of stand van bijvoorbeeld water
- peil → nivel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• peil | → nivel de agua | ↔ Pegel — Niveauhöhe einer Flüssigkeit oder sonstiger Zahlenwert einer physikalischen Größe |
• peil | → fluviómetro | ↔ Pegel — Wasserbau: Vorrichtung zur Messung des Wasserstands |
peil form of peilen:
-
peilen (diepte bepalen; meten; opmeten)
Konjugationen für peilen:
o.t.t.
- peil
- peilt
- peilt
- peilen
- peilen
- peilen
o.v.t.
- peilde
- peilde
- peilde
- peilden
- peilden
- peilden
v.t.t.
- heb gepeild
- hebt gepeild
- heeft gepeild
- hebben gepeild
- hebben gepeild
- hebben gepeild
v.v.t.
- had gepeild
- had gepeild
- had gepeild
- hadden gepeild
- hadden gepeild
- hadden gepeild
o.t.t.t.
- zal peilen
- zult peilen
- zal peilen
- zullen peilen
- zullen peilen
- zullen peilen
o.v.t.t.
- zou peilen
- zou peilen
- zou peilen
- zouden peilen
- zouden peilen
- zouden peilen
en verder
- ben gepeild
- bent gepeild
- is gepeild
- zijn gepeild
- zijn gepeild
- zijn gepeild
diversen
- peil!
- peilt!
- gepeild
- peilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für peilen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
calibrar | diepte bepalen; meten; opmeten; peilen | kalibreren |
comprobar | diepte bepalen; meten; opmeten; peilen | aantonen; afwegen; bepalen; beproeven; bewijzen; checken; constateren; controleren; determineren; doorvorsen; examineren; inschatten; kalibreren; keuren; nagaan; nakijken; narekenen; naspeuren; nasporen; natellen; natrekken; onderzoeken; overhoren; schatten; staven; testen; toetsen; vaststellen; verifieren; verifiëren; zekerstellen |
escandallar | diepte bepalen; meten; opmeten; peilen | |
medir | diepte bepalen; meten; opmeten; peilen | afpassen; afwegen; met zorg wegen |
sondear | diepte bepalen; meten; opmeten; peilen | polsen |
sondrar | diepte bepalen; meten; opmeten; peilen |