Niederländisch
Detailübersetzungen für pronk (Niederländisch) ins Spanisch
pronk:
-
de pronk (praal; pracht; glans; luister)
la ostentación; el esplendor; el adorno; el lustre; el brillo; la gloria; el glande; el resplandor; la pompa; el boato; la fastuosidad; la brillantez
Übersetzung Matrix für pronk:
Verwandte Wörter für "pronk":
pronk form of pronken:
-
pronken (pralen; te kijk lopen met; geuren)
ostentar; pavonearse; brillar; exponer; alardear de; desplegar; exhibir; alardear; hacer gala de; hacer ostentación de; hacerse interesante; hacer alarde de-
ostentar Verb
-
pavonearse Verb
-
brillar Verb
-
exponer Verb
-
alardear de Verb
-
desplegar Verb
-
exhibir Verb
-
alardear Verb
-
hacer gala de Verb
-
hacer ostentación de Verb
-
hacerse interesante Verb
-
hacer alarde de Verb
-
Konjugationen für pronken:
o.t.t.
- pronk
- pronkt
- pronkt
- pronken
- pronken
- pronken
o.v.t.
- pronkte
- pronkte
- pronkte
- pronkten
- pronkten
- pronkten
v.t.t.
- heb gepronken
- hebt gepronken
- heeft gepronken
- hebben gepronken
- hebben gepronken
- hebben gepronken
v.v.t.
- had gepronken
- had gepronken
- had gepronken
- hadden gepronken
- hadden gepronken
- hadden gepronken
o.t.t.t.
- zal pronken
- zult pronken
- zal pronken
- zullen pronken
- zullen pronken
- zullen pronken
o.v.t.t.
- zou pronken
- zou pronken
- zou pronken
- zouden pronken
- zouden pronken
- zouden pronken
diversen
- pronk!
- pronkt!
- gepronken
- pronkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze