Niederländisch

Detailübersetzungen für sprankelen (Niederländisch) ins Spanisch

sprankelen:

sprankelen Verb (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)

  1. sprankelen (mousseren; opbruisen; tintelen)
  2. sprankelen (fonkelen; stralen; schijnen; )

Konjugationen für sprankelen:

o.t.t.
  1. sprankel
  2. sprankelt
  3. sprankelt
  4. sprankelen
  5. sprankelen
  6. sprankelen
o.v.t.
  1. sprankelde
  2. sprankelde
  3. sprankelde
  4. sprankelden
  5. sprankelden
  6. sprankelden
v.t.t.
  1. heb gesprankeld
  2. hebt gesprankeld
  3. heeft gesprankeld
  4. hebben gesprankeld
  5. hebben gesprankeld
  6. hebben gesprankeld
v.v.t.
  1. had gesprankeld
  2. had gesprankeld
  3. had gesprankeld
  4. hadden gesprankeld
  5. hadden gesprankeld
  6. hadden gesprankeld
o.t.t.t.
  1. zal sprankelen
  2. zult sprankelen
  3. zal sprankelen
  4. zullen sprankelen
  5. zullen sprankelen
  6. zullen sprankelen
o.v.t.t.
  1. zou sprankelen
  2. zou sprankelen
  3. zou sprankelen
  4. zouden sprankelen
  5. zouden sprankelen
  6. zouden sprankelen
en verder
  1. ben gesprankeld
  2. bent gesprankeld
  3. is gesprankeld
  4. zijn gesprankeld
  5. zijn gesprankeld
  6. zijn gesprankeld
diversen
  1. sprankel!
  2. sprankelt!
  3. gesprankeld
  4. sprankelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

sprankelen [znw.] Nomen

  1. sprankelen (fonkeling; fonkelen; glitter; schittering)
    el chispeo; el esplendor; el fulgor; el brillo; el centelleo

Übersetzung Matrix für sprankelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
brillar blinken
brillo fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen flakkering; flikkering; geflikker; geglinster; getintel; glans; glanslaag; glanzen; glimmen; gloed; levenslicht; licht verspreiden; luister; praal; pracht; pronk; schijn; schijnen; schijnsel; schitteren; schittering; straling; tinteling; voorwending
burbujear geborrel; opbruising
centelleo fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flikkeren; flits; flonkering; fonkeling; gefonkel; getintel; glinstering; tinteling
chispeo fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen flakkering; flikkering; geflikker; geglinster; schijn; schittering
clarear lichter worden; oplichten
esplendor fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen glans; glanslaag; luister; praal; pracht; pronk; schitteren; uiterlijk vertoon
fulgor fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen fonkeling; gefonkel; geglinster; glinstering
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
amanecer flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; gispen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; sommeren; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
brillar flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen afsteken; blaken; blinken; eruit springen; flonkeren; fonkelen; geuren; glimmen; glinsteren; glitteren; in het oog lopen; klingelen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; opvallen; pralen; pronken; rinkelen; schijnen; schitteren; stralen; te kijk lopen met; tingelen; tinkelen; uitspringen; uitsteken
burbujear mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen klingelen; rinkelen; sakkeren; tingelen; tinkelen
centellear flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen fonkelen; glinsteren; klingelen; rinkelen; schitteren; tingelen; tinkelen
chispear mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen fonkelen; glimmen; glinsteren; klingelen; rinkelen; schitteren; tingelen; tinkelen; vonken
clarear flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen aanrekenen; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; lichter worden van kleur; nadragen; neppen; omlijnen; oplichten; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
dar luz flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen licht geven; schijnen
destellar flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flitsen; fonkelen; glinsteren; lichten; oplichten; schitteren
espumar mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen schuim vormen; schuimen
hacer brillar flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen fonkelen; glimmen; glinsteren
iluminarse flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; opklaren; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wolken verdwijnen
relampaguear flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flitsen; lichten; oplichten
Not SpecifiedVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
brillo helderheid