Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. terugtredend:
  2. terugtreden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für terugtredend (Niederländisch) ins Spanisch

terugtredend:

terugtredend Adjektiv

  1. terugtredend

Übersetzung Matrix für terugtredend:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
retrocediente terugtredend

terugtreden:

terugtreden Verb (treed terug, treedt terug, trad terug, traden terug, teruggetreden)

  1. terugtreden (op de achtergrond treden)

Konjugationen für terugtreden:

o.t.t.
  1. treed terug
  2. treedt terug
  3. treedt terug
  4. treden terug
  5. treden terug
  6. treden terug
o.v.t.
  1. trad terug
  2. trad terug
  3. trad terug
  4. traden terug
  5. traden terug
  6. traden terug
v.t.t.
  1. heb teruggetreden
  2. hebt teruggetreden
  3. heeft teruggetreden
  4. hebben teruggetreden
  5. hebben teruggetreden
  6. hebben teruggetreden
v.v.t.
  1. had teruggetreden
  2. had teruggetreden
  3. had teruggetreden
  4. hadden teruggetreden
  5. hadden teruggetreden
  6. hadden teruggetreden
o.t.t.t.
  1. zal terugtreden
  2. zult terugtreden
  3. zal terugtreden
  4. zullen terugtreden
  5. zullen terugtreden
  6. zullen terugtreden
o.v.t.t.
  1. zou terugtreden
  2. zou terugtreden
  3. zou terugtreden
  4. zouden terugtreden
  5. zouden terugtreden
  6. zouden terugtreden
en verder
  1. ben teruggetreden
  2. bent teruggetreden
  3. is teruggetreden
  4. zijn teruggetreden
  5. zijn teruggetreden
  6. zijn teruggetreden
diversen
  1. treed terug!
  2. treedt terug!
  3. teruggetreden
  4. terugtredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für terugtreden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
retirarse op de achtergrond treden; terugtreden achteruitdeinzen; achteruitgaan; afhaken; afkoppelen; aftreden; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; heengaan; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslag nemen; opgeven; ophouden; stoppen; terugdeinzen; terugschrikken; terugtrekken; terugwijken; tornen; uithalen; uittreden; uittrekken; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken
retroceder op de achtergrond treden; terugtreden achteruitdeinzen; achteruitgaan; aftreden; ontslag nemen; retourneren; terugdeinzen; terugkeren; terugschrikken; terugtrekken; terugwijken; uittreden; zich terugtrekken