Niederländisch

Detailübersetzungen für toesnauwen (Niederländisch) ins Spanisch

toesnauwen:

Konjugationen für toesnauwen:

o.t.t.
  1. snauw toe
  2. snauwt toe
  3. snauwt toe
  4. snauwen toe
  5. snauwen toe
  6. snauwen toe
o.v.t.
  1. snauwde toe
  2. snauwde toe
  3. snauwde toe
  4. snauwden toe
  5. snauwden toe
  6. snauwden toe
v.t.t.
  1. heb toegesnauwd
  2. hebt toegesnauwd
  3. heeft toegesnauwd
  4. hebben toegesnauwd
  5. hebben toegesnauwd
  6. hebben toegesnauwd
v.v.t.
  1. had toegesnauwd
  2. had toegesnauwd
  3. had toegesnauwd
  4. hadden toegesnauwd
  5. hadden toegesnauwd
  6. hadden toegesnauwd
o.t.t.t.
  1. zal toesnauwen
  2. zult toesnauwen
  3. zal toesnauwen
  4. zullen toesnauwen
  5. zullen toesnauwen
  6. zullen toesnauwen
o.v.t.t.
  1. zou toesnauwen
  2. zou toesnauwen
  3. zou toesnauwen
  4. zouden toesnauwen
  5. zouden toesnauwen
  6. zouden toesnauwen
en verder
  1. ben toegesnauwd
  2. bent toegesnauwd
  3. is toegesnauwd
  4. zijn toegesnauwd
  5. zijn toegesnauwd
  6. zijn toegesnauwd
diversen
  1. snauw toe!
  2. snauwt toe!
  3. toegesnauwd
  4. toesnauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für toesnauwen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aprovechar la ocasión dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen
decir con aspereza afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
espetar afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen aan de spies rijgen; spietsen
hablar bruscamente afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen
hablar con dureza afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
hablar ásperamente afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
ladrar afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen blaffen; brullen; het uitgillen; keffen; uitroepen; uitschreeuwen
ladrar a una persona afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
pinchar dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen aanbijten; aanleiding geven tot; aanvreten; afsnijden; doorboren; doorprikken; gaatjes maken in; openprikken; opensteken; ophitsen; perforeren; priemen; prikken in; provoceren; snijden; uitdagen; uitlokken
regañar de mala manera afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
soltarle un bufido a una persona afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen