Niederländisch
Detailübersetzungen für uit de grond schieten (Niederländisch) ins Spanisch
uit de grond schieten:
uit de grond schieten Verb (schiet uit de grond, schoot uit de grond, schoten uit de grond, uit de grond geschoten)
-
uit de grond schieten (opschieten; omhoog schieten)
Konjugationen für uit de grond schieten:
o.t.t.
- schiet uit de grond
- schiet uit de grond
- schiet uit de grond
- schieten uit de grond
- schieten uit de grond
- schieten uit de grond
o.v.t.
- schoot uit de grond
- schoot uit de grond
- schoot uit de grond
- schoten uit de grond
- schoten uit de grond
- schoten uit de grond
v.t.t.
- ben uit de grond geschoten
- bent uit de grond geschoten
- is uit de grond geschoten
- zijn uit de grond geschoten
- zijn uit de grond geschoten
- zijn uit de grond geschoten
v.v.t.
- was uit de grond geschoten
- was uit de grond geschoten
- was uit de grond geschoten
- waren uit de grond geschoten
- waren uit de grond geschoten
- waren uit de grond geschoten
o.t.t.t.
- zal uit de grond schieten
- zult uit de grond schieten
- zal uit de grond schieten
- zullen uit de grond schieten
- zullen uit de grond schieten
- zullen uit de grond schieten
o.v.t.t.
- zou uit de grond schieten
- zou uit de grond schieten
- zou uit de grond schieten
- zouden uit de grond schieten
- zouden uit de grond schieten
- zouden uit de grond schieten
diversen
- schiet uit de grond!
- schiett uit de grond!
- uit de grond geschoten
- uit de grond schietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uit de grond schieten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
brotar | omhoog schieten; opschieten; uit de grond schieten | afkomstig zijn; afstammen; borrelen; conveniëren; deugen; geschikt zijn; ontspruiten; op vuur pruttelen; passen; passend zijn; pruttelen; smoren; spruiten; stammen; stoffen; sudderen; uit ei kruipen; uitkomen; voortkomen; wellen |