Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. uitschakelen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitschakelen (Niederländisch) ins Spanisch

uitschakelen:

uitschakelen Verb (schakel uit, schakelt uit, schakelde uit, schakelden uit, uitgeschakeld)

  1. uitschakelen (uitmaken; uitzetten; afzetten; uitdoen)
  2. uitschakelen (op non-actief stellen; uitrangeren)
  3. uitschakelen
  4. uitschakelen
  5. uitschakelen

Konjugationen für uitschakelen:

o.t.t.
  1. schakel uit
  2. schakelt uit
  3. schakelt uit
  4. schakelen uit
  5. schakelen uit
  6. schakelen uit
o.v.t.
  1. schakelde uit
  2. schakelde uit
  3. schakelde uit
  4. schakelden uit
  5. schakelden uit
  6. schakelden uit
v.t.t.
  1. heb uitgeschakeld
  2. hebt uitgeschakeld
  3. heeft uitgeschakeld
  4. hebben uitgeschakeld
  5. hebben uitgeschakeld
  6. hebben uitgeschakeld
v.v.t.
  1. had uitgeschakeld
  2. had uitgeschakeld
  3. had uitgeschakeld
  4. hadden uitgeschakeld
  5. hadden uitgeschakeld
  6. hadden uitgeschakeld
o.t.t.t.
  1. zal uitschakelen
  2. zult uitschakelen
  3. zal uitschakelen
  4. zullen uitschakelen
  5. zullen uitschakelen
  6. zullen uitschakelen
o.v.t.t.
  1. zou uitschakelen
  2. zou uitschakelen
  3. zou uitschakelen
  4. zouden uitschakelen
  5. zouden uitschakelen
  6. zouden uitschakelen
en verder
  1. ben uitgeschakeld
  2. bent uitgeschakeld
  3. is uitgeschakeld
  4. zijn uitgeschakeld
  5. zijn uitgeschakeld
  6. zijn uitgeschakeld
diversen
  1. schakel uit!
  2. schakelt uit!
  3. uitgeschakeld
  4. uitschakelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitschakelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
desconectar loskoppelen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
desactivar uitschakelen
desconectar afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten afbakenen; afkoppelen; afpalen; afsluiten; afzetten; amputeren; begrenzen; concluderen; debrayeren; dichtdoen; een gevolgtrekking maken; loskrijgen; losmaken; lostornen; omlijnen; ontkoppelen; opmaken uit; stilzetten; stoppen; tornen; tot stilstand brengen; uithalen; uittrekken; verbinding verbreken; verneuken
desenchufar afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
deshabilitar uitschakelen
poner en excedencia op non-actief stellen; uitrangeren; uitschakelen

Wiktionary Übersetzungen für uitschakelen:

uitschakelen
verb
  1. door andere schakeling deactiveren

Cross Translation:
FromToVia
uitschakelen desactivar disable — to deactivate a function of an electronical or mechanical device