Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. vasttreden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für vasttreden (Niederländisch) ins Spanisch

vasttreden:

vasttreden [znw.] Nomen

  1. vasttreden
    el aplastar

vasttreden Verb (treed vast, treedt vast, trad vast, traden vast, vastgetreden)

  1. vasttreden

Konjugationen für vasttreden:

o.t.t.
  1. treed vast
  2. treedt vast
  3. treedt vast
  4. treden vast
  5. treden vast
  6. treden vast
o.v.t.
  1. trad vast
  2. trad vast
  3. trad vast
  4. traden vast
  5. traden vast
  6. traden vast
v.t.t.
  1. ben vastgetreden
  2. bent vastgetreden
  3. is vastgetreden
  4. zijn vastgetreden
  5. zijn vastgetreden
  6. zijn vastgetreden
v.v.t.
  1. was vastgetreden
  2. was vastgetreden
  3. was vastgetreden
  4. waren vastgetreden
  5. waren vastgetreden
  6. waren vastgetreden
o.t.t.t.
  1. zal vasttreden
  2. zult vasttreden
  3. zal vasttreden
  4. zullen vasttreden
  5. zullen vasttreden
  6. zullen vasttreden
o.v.t.t.
  1. zou vasttreden
  2. zou vasttreden
  3. zou vasttreden
  4. zouden vasttreden
  5. zouden vasttreden
  6. zouden vasttreden
diversen
  1. treed vast!
  2. treedt vast!
  3. vastgetreden
  4. vasttredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für vasttreden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aplastar vasttreden aanstampen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
apisonar vasttreden aanstampen; inhameren; inheien; instampen; vaststampen
aplastar aantasten; aanvreten; afplatten; bederven; beschadigen; dooddrukken; effenen; fijn drukken; fijnmaken; kapotdrukken; platdrukken; platmaken; platstampen; platwalsen; smashen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren