Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für veroorzaken (Niederländisch) ins Spanisch

veroorzaken:

veroorzaken Verb (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)

  1. veroorzaken (aanrichten; aandoen; aanstichten)
  2. veroorzaken (berokkenen; aandoen)
  3. veroorzaken (teweegbrengen)

Konjugationen für veroorzaken:

o.t.t.
  1. veroorzaak
  2. veroorzaakt
  3. veroorzaakt
  4. veroorzaken
  5. veroorzaken
  6. veroorzaken
o.v.t.
  1. veroorzaakte
  2. veroorzaakte
  3. veroorzaakte
  4. veroorzaakten
  5. veroorzaakten
  6. veroorzaakten
v.t.t.
  1. heb veroorzaakt
  2. hebt veroorzaakt
  3. heeft veroorzaakt
  4. hebben veroorzaakt
  5. hebben veroorzaakt
  6. hebben veroorzaakt
v.v.t.
  1. had veroorzaakt
  2. had veroorzaakt
  3. had veroorzaakt
  4. hadden veroorzaakt
  5. hadden veroorzaakt
  6. hadden veroorzaakt
o.t.t.t.
  1. zal veroorzaken
  2. zult veroorzaken
  3. zal veroorzaken
  4. zullen veroorzaken
  5. zullen veroorzaken
  6. zullen veroorzaken
o.v.t.t.
  1. zou veroorzaken
  2. zou veroorzaken
  3. zou veroorzaken
  4. zouden veroorzaken
  5. zouden veroorzaken
  6. zouden veroorzaken
diversen
  1. veroorzaak!
  2. veroorzaakt!
  3. veroorzaakt
  4. veroorzakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für veroorzaken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
causar aanrichten
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
armar aandoen; berokkenen; veroorzaken bepantseren; bewapenen; harnassen; in het leven roepen; maken; muziek componeren; opspannen; scheppen; spannen; wapenen
causar aandoen; aanrichten; aanstichten; berokkenen; teweegbrengen; veroorzaken aanleiding geven tot; losmaken; ophitsen; provoceren; teweegbrengen; toebrengen; uitdagen; uitlokken
componer aandoen; berokkenen; veroorzaken componeren; in het leven roepen; maken; muziek componeren; neerleggen; onderuit halen; op muziek zetten; plaatsen; posten; posteren; scheppen; stationeren; toonzetten; tot stand brengen; voor elkaar krijgen
confeccionar aandoen; berokkenen; veroorzaken muziek componeren; tot stand brengen; voor elkaar krijgen
ocasionar aandoen; aanrichten; aanstichten; berokkenen; veroorzaken losmaken; teweegbrengen
producir aandoen; aanrichten; aanstichten; veroorzaken fabriceren; in het leven roepen; losmaken; maken; opbrengen; opleveren; produceren; scheppen; teweegbrengen; vervaardigen; voortbrengen
provocar aandoen; aanrichten; aanstichten; berokkenen; teweegbrengen; veroorzaken aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; jennen; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; porren; provoceren; raden; sarren; souffleren; stangen; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; uitlokken; verwekken; wegpesten; zieken
- verwekken; wekken

Synonyms for "veroorzaken":


Verwandte Definitionen für "veroorzaken":

  1. de oorzaak zijn van de dingen die volgen1
    • hard stoten veroorzaakt blauwe plekken1

Wiktionary Übersetzungen für veroorzaken:

veroorzaken
verb
  1. de oorzaak zijn van

Cross Translation:
FromToVia
veroorzaken engendrar beget — to cause, to produce
veroorzaken traer; provocar bring about — To cause to take place
veroorzaken causar cause — to set off an event or action
veroorzaken obtener; sonsacar elicit — To draw out, bring out.
veroorzaken engendrar; producir; ocasionar give rise to — to be the origin of; to produce
veroorzaken inducir induce — to cause; persuade; force
veroorzaken resultar result — to proceed, spring, or rise, as a consequence
veroorzaken dar lugar a; ocasionar; causar; instigar; maquinar; producir causerêtre cause de ; occasionner, provoquer.
veroorzaken determinar déterminerfixer les limites de, délimiter précisément.
veroorzaken mediar; dar lugar a; ocasionar; causar; instigar; maquinar; producir; procurar procurerfaire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins.