Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. versoepelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für versoepelen (Niederländisch) ins Spanisch

versoepelen:

versoepelen Verb (versoepel, versoepelt, versoepelde, versoepelden, versoepeld)

  1. versoepelen

Konjugationen für versoepelen:

o.t.t.
  1. versoepel
  2. versoepelt
  3. versoepelt
  4. versoepelen
  5. versoepelen
  6. versoepelen
o.v.t.
  1. versoepelde
  2. versoepelde
  3. versoepelde
  4. versoepelden
  5. versoepelden
  6. versoepelden
v.t.t.
  1. heb versoepeld
  2. hebt versoepeld
  3. heeft versoepeld
  4. hebben versoepeld
  5. hebben versoepeld
  6. hebben versoepeld
v.v.t.
  1. had versoepeld
  2. had versoepeld
  3. had versoepeld
  4. hadden versoepeld
  5. hadden versoepeld
  6. hadden versoepeld
o.t.t.t.
  1. zal versoepelen
  2. zult versoepelen
  3. zal versoepelen
  4. zullen versoepelen
  5. zullen versoepelen
  6. zullen versoepelen
o.v.t.t.
  1. zou versoepelen
  2. zou versoepelen
  3. zou versoepelen
  4. zouden versoepelen
  5. zouden versoepelen
  6. zouden versoepelen
diversen
  1. versoepel!
  2. versoepelt!
  3. versoepeld
  4. versoepelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für versoepelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
agilizar versoepelen accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen
relajar versoepelen afkoppelen; loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken; vertreden