Niederländisch
Detailübersetzungen für wegrennen (Niederländisch) ins Spanisch
wegrennen:
-
wegrennen (weghollen; wegstuiven; wegsnellen; wegdraven; weghaasten; wegspoeden; wegijlen)
-
wegrennen (wegijlen; wegspoeden; wegsnellen; weghollen; weghaasten)
salir corriendo; irse con prisa; irse corriendo; irse a toda prisa-
salir corriendo Verb
-
irse con prisa Verb
-
irse corriendo Verb
-
irse a toda prisa Verb
-
-
wegrennen (ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; ontsnappen aan; zich vrijmaken; ontkomen; ontglippen)
evadir; pasar desapercibido; escapar; salir; refugiarse; dejarse libre; desembarcarse; bajar; escapar de; esquivar; escabullirse; descender; apearse-
evadir Verb
-
pasar desapercibido Verb
-
escapar Verb
-
salir Verb
-
refugiarse Verb
-
dejarse libre Verb
-
desembarcarse Verb
-
bajar Verb
-
escapar de Verb
-
esquivar Verb
-
escabullirse Verb
-
descender Verb
-
apearse Verb
-
Konjugationen für wegrennen:
o.t.t.
- ren weg
- rent weg
- rent weg
- rennen weg
- rennen weg
- rennen weg
o.v.t.
- rende weg
- rende weg
- rende weg
- renden weg
- renden weg
- renden weg
v.t.t.
- ben weggerend
- bent weggerend
- is weggerend
- zijn weggerend
- zijn weggerend
- zijn weggerend
v.v.t.
- was weggerend
- was weggerend
- was weggerend
- waren weggerend
- waren weggerend
- waren weggerend
o.t.t.t.
- zal wegrennen
- zult wegrennen
- zal wegrennen
- zullen wegrennen
- zullen wegrennen
- zullen wegrennen
o.v.t.t.
- zou wegrennen
- zou wegrennen
- zou wegrennen
- zouden wegrennen
- zouden wegrennen
- zouden wegrennen
diversen
- ren weg!
- rent weg!
- weggerend
- wegrennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze