Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. afkappen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afkapte (Niederländisch) ins Französisch

afkappen:

afkappen Verb (kap af, kapt af, kapte af, kapten af, afgekapt)

  1. afkappen (afhakken; afhouwen)
    retrancher; couper; trancher; abattre
    • retrancher Verb (retranche, retranches, retranchons, retranchez, )
    • couper Verb (coupe, coupes, coupons, coupez, )
    • trancher Verb (tranche, tranches, tranchons, tranchez, )
    • abattre Verb (abbats, abbat, abbattons, abbattez, )
  2. afkappen

Konjugationen für afkappen:

o.t.t.
  1. kap af
  2. kapt af
  3. kapt af
  4. kappen af
  5. kappen af
  6. kappen af
o.v.t.
  1. kapte af
  2. kapte af
  3. kapte af
  4. kapten af
  5. kapten af
  6. kapten af
v.t.t.
  1. heb afgekapt
  2. hebt afgekapt
  3. heeft afgekapt
  4. hebben afgekapt
  5. hebben afgekapt
  6. hebben afgekapt
v.v.t.
  1. had afgekapt
  2. had afgekapt
  3. had afgekapt
  4. hadden afgekapt
  5. hadden afgekapt
  6. hadden afgekapt
o.t.t.t.
  1. zal afkappen
  2. zult afkappen
  3. zal afkappen
  4. zullen afkappen
  5. zullen afkappen
  6. zullen afkappen
o.v.t.t.
  1. zou afkappen
  2. zou afkappen
  3. zou afkappen
  4. zouden afkappen
  5. zouden afkappen
  6. zouden afkappen
diversen
  1. kap af!
  2. kapt af!
  3. afgekapt
  4. afkappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afkappen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
trancher afsnijden
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abattre afhakken; afhouwen; afkappen aan stukken breken; afbreken; afmaken; bomen kappen; breken; deprimeren; doden; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; executeren; hakken; houwen; kappen; liquideren; neerhalen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; om het leven brengen; omblazen; ombrengen; omhakken; omhouwen; omslaan; omverhalen; omverwaaien; omwaaien; onderuithalen; overhoopschieten; schieten op; slachten; slopen; stukbreken; uit elkaar halen; van kant maken; vellen; vermoorden; vloeren; wegbreken
couper afhakken; afhouwen; afkappen aanlengen; afbreken; afknippen; afsluiten; afsnijden; aftroeven; afzetten; besnoeien; beëindigen; breken; coifferen; couperen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een einde maken aan; eindigen; hakken; in stukken hakken; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; losrukken; losscheuren; lossnijden; lostrekken; neerhalen; omverhalen; op maat snijden; opensnijden; ophouden; overtroeven; scheiden; slopen; snijden; snijwerk maken; snoeien; splitsen; stoppen; toesnijden; trimmen; troeven; uit elkaar halen; uitdoen; uitdunnen; uiteenhalen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verdunnen; versnijden; verwateren; wegkappen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien
couper court afkappen
retrancher afhakken; afhouwen; afkappen verschansen
trancher afhakken; afhouwen; afkappen doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; voorsnijden