Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für verknallen (Niederländisch) ins Französisch

verknallen:

verknallen Verb (verknal, verknalt, verknalde, verknalden, verknald)

  1. verknallen (verpesten; bederven; verknoeien; )
    détériorer; gâcher; corrompre; abîmer; rompre; casser; mutiler; ruiner; briser; gâter; gaspiller; bousiller; défigurer; dépérir; pervertir
    • détériorer Verb (détériore, détériores, détériorons, détériorez, )
    • gâcher Verb (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )
    • corrompre Verb (corromps, corromp, corrompons, corrompez, )
    • abîmer Verb (abîme, abîmes, abîmons, abîmez, )
    • rompre Verb (romps, romp, rompons, rompez, )
    • casser Verb (casse, casses, cassons, cassez, )
    • mutiler Verb (mutile, mutiles, mutilons, mutilez, )
    • ruiner Verb (ruine, ruines, ruinons, ruinez, )
    • briser Verb (brise, brises, brisons, brisez, )
    • gâter Verb (gâte, gâtes, gâtons, gâtez, )
    • gaspiller Verb (gaspille, gaspilles, gaspillons, gaspillez, )
    • bousiller Verb (bousille, bousilles, bousillons, bousillez, )
    • défigurer Verb (défigure, défigures, défigurons, défigurez, )
    • dépérir Verb (dépéris, dépérit, dépérissons, dépérissez, )
    • pervertir Verb (pervertis, pervertit, pervertissons, pervertissez, )

Konjugationen für verknallen:

o.t.t.
  1. verknal
  2. verknalt
  3. verknalt
  4. verknallen
  5. verknallen
  6. verknallen
o.v.t.
  1. verknalde
  2. verknalde
  3. verknalde
  4. verknalden
  5. verknalden
  6. verknalden
v.t.t.
  1. heb verknald
  2. hebt verknald
  3. heeft verknald
  4. hebben verknald
  5. hebben verknald
  6. hebben verknald
v.v.t.
  1. had verknald
  2. had verknald
  3. had verknald
  4. hadden verknald
  5. hadden verknald
  6. hadden verknald
o.t.t.t.
  1. zal verknallen
  2. zult verknallen
  3. zal verknallen
  4. zullen verknallen
  5. zullen verknallen
  6. zullen verknallen
o.v.t.t.
  1. zou verknallen
  2. zou verknallen
  3. zou verknallen
  4. zouden verknallen
  5. zouden verknallen
  6. zouden verknallen
diversen
  1. verknal!
  2. verknalt!
  3. verknald
  4. verknallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verknallen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abîmer bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken aan de zwerf zijn; aantasten; aanvreten; afbreken; afranselen; bederven; beschadigen; breken; iemand toetakelen; in elkaar slaan; in stukken breken; kapot maken; kapotbreken; kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; pijn bezorgen; pijn doen; rondzwerven; slechten; slopen; toetakelen; uit elkaar halen; verhaspelen; verloederen; verslonzen; verwonden; zeer doen; zwerven
bousiller bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken afbreken; breken; fröbelen; kapotmaken; klungelen; klunzen; knoeien; knutselen; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; prutsen; slopen; stuntelen; uit elkaar halen; verprutsen
briser bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken aan stukken breken; aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beschadigen; beëindigen; breken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; kapotslaan; knakken; kunnen stikken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opheffen; slopen; stukbreken; stukgooien; stukmaken; stukslaan; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen
casser bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken aan stukken breken; aan stukken slaan; aan stukken vallen; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; afsluiten; barsten; bederven; beschadigen; beëindigen; breken; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; kapotslaan; knakken; kunnen stikken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; ophouden; slopen; stoppen; stukbreken; stukgooien; stukslaan; stukvallen; tot schroot verwerken; uit elkaar halen; verbrijzelen; vernietigen
corrompre bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken bederven; corrumperen; omkopen; rotten; verderven; vergaan; vergallen; verknoeien; verpesten; verrotten; wegrotten
défigurer bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken een andere vorm geven; in elkaar slaan; mismaken; misvormen; toetakelen; verhaspelen; verminken; vervormen
dépérir bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken afmatten; kwijnen; moe maken; slopen; uitputten; verdorsten; vergaan; verkommeren; verkwijnen; vermoeien; vervallen; wegkwijnen; wegslinken
détériorer bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
gaspiller bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken belenen; opmaken; potverteren; verbeuzelen; verboemelen; verbrassen; verdoen; verknoeien; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verlummelen; verpanden; verpatsen; versjacheren; verspillen
gâcher bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken aanklooien; aanrommelen; aanrotzooien; bederven; corrumperen; klooien; klungelen; klunzen; knoeien; ontbinden; prutsen; rotten; rotzooien; scharrelen; schiften; stuntelen; verboemelen; verbrassen; verderven; verdoen; vergaan; vergallen; verknoeien; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verloederen; verpesten; verprutsen; verrotten; verslonzen; verspillen; verteren; verzuren; wegrotten; zuur worden
gâter bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken bederven; door zorgen bederven; iets vergallen; rotten; vergaan; vergallen; verhaspelen; verknoeien; verpesten; verrotten; vertroetelen; verwennen; wegrotten
mutiler bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken mismaken; misvormen; verminken
pervertir bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken bederven; perverteren; rotten; vergaan; verrotten; wegrotten
rompre bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken aan stukken breken; aan stukken slaan; afbreken; afknappen; barsten; beëindigen; breken; doorbreken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; inslaan; kapot barsten; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; knakken; kunnen stikken; losrukken; losscheuren; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; onklaar raken; ontbinden; opheffen; slopen; stukbreken; stukgaan; stukmaken; stukslaan; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen
ruiner bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken afbreken; bederven; corrumperen; in de war sturen; nekken; ruineren; ruïneren; slopen; te gronde richten; verderven; vernielen; vernietigen; verwoesten; verzieken