Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. belasten:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für belasten (Niederländisch) ins Französisch

belasten:

belasten Verb (belast, belastte, belastten, belast)

  1. belasten (opdragen)
    charger; importuner; accabler
    • charger Verb (charge, charges, chargeons, chargez, )
    • importuner Verb (importune, importunes, importunons, importunez, )
    • accabler Verb (accable, accables, accablons, accablez, )

Konjugationen für belasten:

o.t.t.
  1. belast
  2. belast
  3. belast
  4. belasten
  5. belasten
  6. belasten
o.v.t.
  1. belastte
  2. belastte
  3. belastte
  4. belastten
  5. belastten
  6. belastten
v.t.t.
  1. heb belast
  2. hebt belast
  3. heeft belast
  4. hebben belast
  5. hebben belast
  6. hebben belast
v.v.t.
  1. had belast
  2. had belast
  3. had belast
  4. hadden belast
  5. hadden belast
  6. hadden belast
o.t.t.t.
  1. zal belasten
  2. zult belasten
  3. zal belasten
  4. zullen belasten
  5. zullen belasten
  6. zullen belasten
o.v.t.t.
  1. zou belasten
  2. zou belasten
  3. zou belasten
  4. zouden belasten
  5. zouden belasten
  6. zouden belasten
diversen
  1. belast!
  2. belast!
  3. belast
  4. belastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für belasten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
accabler belasten; opdragen overbluffen; overdonderen
charger belasten; opdragen aandikken; aanklagen; aantijgen; beladen; beschuldigen; betichten; bevelen; bevrachten; bezwaren; commanderen; decreteren; farceren; gebieden; gelasten; geweer laden; gewicht toevoegen; incrimineren; inladen; insinueren; laden; op iets laden; opblazen; opdragen; opkloppen; opladen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; opschroeven; opvullen; overdreven voorstellen; overdrijven; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken; verladen; verordenen; verzwaren; vullen; zwaarder maken
importuner belasten; opdragen koeioneren; kwellen; lastigvallen; narren; ontrieven; pesten; plagen; sarren; tarten; teisteren; tergen; treiteren

Wiktionary Übersetzungen für belasten:

belasten
verb
  1. gewichten plaatsen op
  2. zich ~ met: de verantwoordelijkheid of uitvoering van iets op zich nemen
belasten
Cross Translation:
FromToVia
belasten charger; armer charge — to place a burden upon, to assign a duty