Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. hechten aan:
  2. aanhechten:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für hechten aan (Niederländisch) ins Französisch

hechten aan:

hechten aan Verb

  1. hechten aan (blijven bij)
    tenir à; rester accroché à; adhérer; s'en tenir à; s'attacher à
    • tenir à Verb
    • adhérer Verb (adhère, adhères, adhérons, adhérez, )

Übersetzung Matrix für hechten aan:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
adhérer blijven bij; hechten aan aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanhaken; aanhangen; aankleven; aankoppelen; aanlijmen; deelnemen; iets vastkleven; kleven; klitten; lid worden; lijmen; meedoen; participeren; plakken; vasthaken; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken
rester accroché à blijven bij; hechten aan
s'attacher à blijven bij; hechten aan aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanhangen; aankoppelen; kleven; klitten; plakken; vastkoppelen; vastplakken
s'en tenir à blijven bij; hechten aan
tenir à blijven bij; hechten aan


aanhechten:

aanhechten Verb (hecht aan, hechtte aan, hechtten aan, aangehecht)

  1. aanhechten (bevestigen; hechten)
    attacher; fixer; assujettir; rattacher; caler
    • attacher Verb (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • fixer Verb (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • assujettir Verb (assujettis, assujettit, assujettissons, assujettissez, )
    • rattacher Verb (rattache, rattaches, rattachons, rattachez, )
    • caler Verb
  2. aanhechten (vastnieten; nieten)
    agrafer
    • agrafer Verb (agrafe, agrafes, agrafons, agrafez, )

Konjugationen für aanhechten:

o.t.t.
  1. hecht aan
  2. hecht aan
  3. hecht aan
  4. hechten aan
  5. hechten aan
  6. hechten aan
o.v.t.
  1. hechtte aan
  2. hechtte aan
  3. hechtte aan
  4. hechtten aan
  5. hechtten aan
  6. hechtten aan
v.t.t.
  1. heb aangehecht
  2. hebt aangehecht
  3. heeft aangehecht
  4. hebben aangehecht
  5. hebben aangehecht
  6. hebben aangehecht
v.v.t.
  1. had aangehecht
  2. had aangehecht
  3. had aangehecht
  4. hadden aangehecht
  5. hadden aangehecht
  6. hadden aangehecht
o.t.t.t.
  1. zal aanhechten
  2. zult aanhechten
  3. zal aanhechten
  4. zullen aanhechten
  5. zullen aanhechten
  6. zullen aanhechten
o.v.t.t.
  1. zou aanhechten
  2. zou aanhechten
  3. zou aanhechten
  4. zouden aanhechten
  5. zouden aanhechten
  6. zouden aanhechten
diversen
  1. hecht aan!
  2. hecht aan!
  3. aangehecht
  4. aanhechtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanhechten [znw.] Nomen

  1. aanhechten (voorplakken; voorzetten; voorvoegen)
    l'affichage; l'apposition
  2. aanhechten (vasthechten)
    la fixer; le rattachement; le fait de fixer

Übersetzung Matrix für aanhechten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
affichage aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten beeldscherm; bekendmaking; weergave
apposition aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten
fait de fixer aanhechten; vasthechten
fixer aanhechten; vasthechten bevestiging; vastmaken
rattachement aanhechten; vasthechten aanhechting
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
agrafer aanhechten; nieten; vastnieten aanhaken; aankoppelen; bevestigen; ergens aan bevestigen; inhaken; vasthaken; vastkoppelen; vastmaken; vastzetten
assujettir aanhechten; bevestigen; hechten
attacher aanhechten; bevestigen; hechten aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar knopen; aanbakken; aaneenbinden; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aankoppelen; afbinden; afsnoeren; beschikbaar maken; bevestigen; binden; boekbinden; dichtbinden; dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; inbinden; kleven; klitten; knevelen; knopen; koeken; koppelen; lijmen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; opbinden; opplakken; plakken; rijgen; samenbinden; samenknopen; samenkoppelen; snoeren; strikken; toebinden; toegespen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
caler aanhechten; bevestigen; hechten
fixer aanhechten; bevestigen; hechten aan elkaar bevestigen; aandraaien; aangespen; aanhaken; aankijken; aankoppelen; adviseren; afwegen; bekijken; bevestigen; binden; dichtbinden; dichtgespen; dichtsnoeren; door draaien vastmaken; ergens aan bevestigen; gadeslaan; hechten; iets aanraden; ingeven; kijken; knevelen; knopen; lijmen; neerleggen; onderuit halen; opplakken; opsluiten; overdenken; overwegen; raden; schouwen; strikken; suggereren; toebinden; toegespen; toeschouwen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
rattacher aanhechten; bevestigen; hechten aan elkaar binden; aan elkaar knopen; hechten; knopen; lijmen; opplakken; strikken; vasthechten; vastknopen; vastlijmen; vastplakken

Wiktionary Übersetzungen für aanhechten:


Cross Translation:
FromToVia
aanhechten appendre; suspendre; ajouter append — To hang or attach to, as by a string

Verwandte Übersetzungen für hechten aan