Niederländisch

Detailübersetzungen für bons (Niederländisch) ins Französisch

bons:

bons [de ~ (m)] Nomen, Plural

  1. de bons (pof)
    le plouf; le boum; le floc

Übersetzung Matrix für bons:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
boum bons; pof ceremonie; dreun; feest; feestdag; feestelijkheid; festiviteit; fuif; jaarfeest; klap; knal; kwak; smak; viering
floc bons; pof plons
plouf bons; pof plons
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
boum boem

Verwandte Wörter für "bons":


Wiktionary Übersetzungen für bons:


Cross Translation:
FromToVia
bons rebond bounce — movement up and down

bon:

bon [de ~ (m)] Nomen

  1. de bon (coupon)
    le bon; le coupon; le reçu; le chiffon; la pièce; le ticket; le récépissé; la quittance; le lambeau; le restant
  2. de bon (bekeuring; boete)
    l'amende; le procès-verbal; la contravention
  3. de bon (stortingsbewijs; reçu)
    le récépissé de versement; le reçu; la quittance; le ticket; le récépissé

Übersetzung Matrix für bon:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
amende bekeuring; boete; bon boete; celstraf; geldboete; geldstraf; gevangenisstraf; hechtenis; penalty; straf
bon bon; coupon tegoedbon; waardebon
chiffon bon; coupon doek; doekje; flard; homp; klungel; klungelaar; kruk; lap; lor; poetslap; prul; stoethaspel; stuk stof; stumper; vod; vodje
contravention bekeuring; boete; bon boete; delict; geldboete; geldstraf; misdaad; misdrijf; overtreding; penalty; schanddaad; vergrijp; wandaad; wetsovertreding
coupon bon; coupon lap; reclamebon; stuk stof
lambeau bon; coupon doek; lap; stuk stof
pièce bon; coupon aparte wooneenheid binnen een eengezinshuis; grote kamer; kamer; lapje; ruimte in een gebouw; speelstuk; vertrek; vertrekken; zaal
procès-verbal bekeuring; boete; bon proces verbaal; procesverbaal; rapport; verklaring
quittance bon; coupon; reçu; stortingsbewijs kassabon; kwitantie; ontvangstbewijs; reçu
restant bon; coupon het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; rest; restant; saldo; staartje
reçu bon; coupon; reçu; stortingsbewijs beweringsgrond; bewijs; bewijs van ontvangst; kassabon; kwitantie; ontvangstbewijs; reçu
récépissé bon; coupon; reçu; stortingsbewijs bewijs van ontvangst; ontvangstbewijs; reçu
récépissé de versement bon; reçu; stortingsbewijs ontvangstbewijs; reçu
ticket bon; coupon; reçu; stortingsbewijs entreebiljet; kaart; kaartje; ontvangstbewijs; pasje; plaatsbewijs; reçu; ticket; toegangsbewijs
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bon aangenaam; aanlokkelijk; aardig; adequaat; akkoord; attent; behulpzaam; bekwaam; braaf; capabel; competent; eerlijk; gepast; geschikt; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; heerlijk; hemels; hulpvaardig; in orde; juist; kostelijk; lekker; mee eens; mild; overheerlijk; passend; plezierig; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; reuzelekker; smakelijk; tof; verlokkend; verrukkelijk; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig; zalig
restant overig

Verwandte Wörter für "bon":


Wiktionary Übersetzungen für bon:

bon
noun
  1. billet donnant droit à un accès

Cross Translation:
FromToVia
bon ardoise slate — record of money owed

bons form of bonzen:

bonzen [het ~] Nomen

  1. het bonzen (dreunen)
    le frappement; le grondement; l'ébranlement

bonzen Verb (bons, bonst, bonsde, bonsden, gebonsd)

  1. bonzen (luiden)
    téléphoner; heurter; se cogner; carillonner; sonner
    • téléphoner Verb (téléphone, téléphones, téléphonons, téléphonez, )
    • heurter Verb (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, )
    • se cogner Verb
    • carillonner Verb (carillonne, carillonnes, carillonnons, carillonnez, )
    • sonner Verb (sonne, sonnes, sonnons, sonnez, )

Konjugationen für bonzen:

o.t.t.
  1. bons
  2. bonst
  3. bonst
  4. bonzen
  5. bonzen
  6. bonzen
o.v.t.
  1. bonsde
  2. bonsde
  3. bonsde
  4. bonsden
  5. bonsden
  6. bonsden
v.t.t.
  1. heb gebonsd
  2. hebt gebonsd
  3. heeft gebonsd
  4. hebben gebonsd
  5. hebben gebonsd
  6. hebben gebonsd
v.v.t.
  1. had gebonsd
  2. had gebonsd
  3. had gebonsd
  4. hadden gebonsd
  5. hadden gebonsd
  6. hadden gebonsd
o.t.t.t.
  1. zal bonzen
  2. zult bonzen
  3. zal bonzen
  4. zullen bonzen
  5. zullen bonzen
  6. zullen bonzen
o.v.t.t.
  1. zou bonzen
  2. zou bonzen
  3. zou bonzen
  4. zouden bonzen
  5. zouden bonzen
  6. zouden bonzen
diversen
  1. bons!
  2. bonst!
  3. gebonsd
  4. bonzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bonzen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
frappement bonzen; dreunen
grondement bonzen; dreunen daveren; denderen; donderen; dreun; dreunen; gebrom; gebrul; gebulder; gedreun; gegrom; gejammer; geklaag; geknor; gelamenteer; geloei; gemopper; geraas; geronk; gesnurk; grauw; grom; klap; knal; kwak; loeien van de wind; ontlading; plotselinge uitbarsting; rommeling; smak; smakken; smakkend eten; snauw; uitbarsting; vulkaanuitbarsting
sonner aanbellen; bellen
ébranlement bonzen; dreunen beving; gebeef; gedreun
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
carillonner bonzen; luiden beieren; kletteren; klingelen; klokluiden; luiden; rammelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
heurter bonzen; luiden aankloppen; aanrijden; aanstoot geven; aantikken; aanvaren; bonken; botsen; choqueren; hameren; hard slaan; hengsten; ketsen; kloppen; meppen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; opbotsen; rammen; schokken; shockeren; slaan; stoten op; tikken; timmeren
se cogner bonzen; luiden aanrijden; bakkeleien; botsen; duelleren; kampen; knokken; matten; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op; strijden; vechten
sonner bonzen; luiden aanbellen; beieren; bellen; kletteren; klingelen; klokluiden; luiden; rammelen; rinkelen; schellen; tingelen; tinkelen
téléphoner bonzen; luiden bellen; door de telefoon praten; iemand opbellen; opbellen; telefoneren; telefoontje plegen

Verwandte Wörter für "bonzen":