Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für eruitstappen (Niederländisch) ins Französisch

eruitstappen:

eruitstappen Verb

  1. eruitstappen (opgeven; stoppen; afhaken; )
    abandonner; détacher; être éliminé; décrocher; débrancher; débrayer; déserter; dévisser; dégrafer; dételer; défaire; déconnecter
    • abandonner Verb (abandonne, abandonnes, abandonnons, abandonnez, )
    • détacher Verb (détache, détaches, détachons, détachez, )
    • décrocher Verb (décroche, décroches, décrochons, décrochez, )
    • débrancher Verb (débranche, débranches, débranchons, débranchez, )
    • débrayer Verb (débraie, débraies, débrayons, débrayez, )
    • déserter Verb (déserte, désertes, désertons, désertez, )
    • dévisser Verb (dévisse, dévisses, dévissons, dévissez, )
    • dégrafer Verb (dégrafe, dégrafes, dégrafons, dégrafez, )
    • dételer Verb (dételle, dételles, dételons, dételez, )
    • défaire Verb (défais, défait, défaisons, défaites, )
    • déconnecter Verb (déconnecte, déconnectes, déconnectons, déconnectez, )

Übersetzung Matrix für eruitstappen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
débrayer loskoppelen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abandonner afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afbestellen; afbreken; afgelasten; afstand doen; afzeggen; afzien; annuleren; bedanken; danken; de brui geven aan; ermee uitscheiden; gaan; heengaan; in de steek laten; intrekken; nietig verklaren; opbreken; opgeven; ophouden; opstappen; staken; stoppen; uitscheiden; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan
débrancher afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afkoppelen; afzetten; loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uitdoen; uithalen; uitmaken; uitschakelen; uittrekken; uitzetten
débrayer afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afzetten; debrayeren; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontkoppelen; tornen; uitdoen; uithalen; uitmaken; uitschakelen; uittrekken; uitzetten
déconnecter afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afkoppelen; afzetten; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontkoppelen; tornen; uitdoen; uithalen; uitmaken; uitschakelen; uittrekken; uitzetten; verbinding verbreken
décrocher afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afkoppelen; loshaken; nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; verijdelen; vernietigen
défaire afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afbreken; afkoppelen; breken; desintegreren; detacheren; gaan; heengaan; losknopen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; neerhalen; omverhalen; ontknopen; opbreken; openschroeven; opstappen; scheiden; slopen; tornen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; uithalen; uittrekken; vertrekken; weggaan
dégrafer afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen loskrijgen; losmaken; lostornen; ontnieten; tornen; uithalen; uittrekken
déserter afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; hem smeren; het leger ontvluchten; van huis weglopen; weglopen; zich uit de voeten maken
détacher afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afkoppelen; afplukken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplitsen; afspoelen; afzonderen; detacheren; gaan; heengaan; kraken; losbreken; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losslaan; lossnijden; lostornen; loswerken; niet-beschikbaar maken; opbreken; openbreken; opstappen; plukken; scheiden; separeren; splitsen; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden; vertrekken; weggaan
dételer afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
dévisser afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen afschroeven; detacheren; losdraaien; loskrijgen; losmaken; losschroeven; lostornen; ontsluiten; opendraaien; openen; openschroeven; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden
être éliminé afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen