Niederländisch
Detailübersetzungen für flaneren (Niederländisch) ins Französisch
flaneren:
-
flaneren
battre le pavé; se balader; traîner; flâner; parader; bambocher-
battre le pavé Verb
-
se balader Verb
-
traîner Verb (traîne, traînes, traînons, traînez, traînent, traînais, traînait, traînions, traîniez, traînaient, traînai, traînas, traîna, traînâmes, traînâtes, traînèrent, traînerai, traîneras, traînera, traînerons, traînerez, traîneront)
-
flâner Verb (flâne, flânes, flânons, flânez, flânent, flânais, flânait, flânions, flâniez, flânaient, flânai, flânas, flâna, flânâmes, flânâtes, flânèrent, flânerai, flâneras, flânera, flânerons, flânerez, flâneront)
-
parader Verb (parade, parades, paradons, paradez, paradent, paradais, paradait, paradions, paradiez, paradaient, paradai, paradas, parada, paradâmes, paradâtes, paradèrent, paraderai, paraderas, paradera, paraderons, paraderez, paraderont)
-
bambocher Verb (bamboche, bamboches, bambochons, bambochez, bambochent, bambochais, bambochait, bambochions, bambochiez, bambochaient, bambochai, bambochas, bambocha, bambochâmes, bambochâtes, bambochèrent, bambocherai, bambocheras, bambochera, bambocherons, bambocherez, bambocheront)
-
Konjugationen für flaneren:
o.t.t.
- flaneer
- flaneert
- flaneert
- flaneren
- flaneren
- flaneren
o.v.t.
- flaneerde
- flaneerde
- flaneerde
- flaneerden
- flaneerden
- flaneerden
v.t.t.
- heb geflaneerd
- hebt geflaneerd
- heeft geflaneerd
- hebben geflaneerd
- hebben geflaneerd
- hebben geflaneerd
v.v.t.
- had geflaneerd
- had geflaneerd
- had geflaneerd
- hadden geflaneerd
- hadden geflaneerd
- hadden geflaneerd
o.t.t.t.
- zal flaneren
- zult flaneren
- zal flaneren
- zullen flaneren
- zullen flaneren
- zullen flaneren
o.v.t.t.
- zou flaneren
- zou flaneren
- zou flaneren
- zouden flaneren
- zouden flaneren
- zouden flaneren
diversen
- flaneer!
- flaneert!
- geflaneerd
- flanerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für flaneren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bambocher | flaneren | uitspatten |
battre le pavé | flaneren | |
flâner | flaneren | banjeren; drentelen; lanterfanten; leeglopen; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondwandelen; sjokken; slenteren; verdwaald zijn; voortsukkelen; vrijlopen |
parader | flaneren | geuren; paraderen; pralen; pronken; te kijk lopen met |
se balader | flaneren | banjeren; drentelen; kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen |
traîner | flaneren | aanslepen; aarzelen; dralen; drentelen; dubben; gebukt gaan onder; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondslingeren; rondwandelen; sjouwen; slenteren; slepen; sleuren; slingeren; talmen; teuten; torsen; trekken; treuzelen; verdwaald zijn; versjouwen; verslepen; voorttrekken; weifelen; zeulen |