Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. frequenteren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für frequenteer (Niederländisch) ins Französisch

frequenteren:

frequenteren Verb (frequenteer, frequenteert, frequenteerde, frequenteerden, gefrequenteerd)

  1. frequenteren
    fréquenter
    • fréquenter Verb (fréquente, fréquentes, fréquentons, fréquentez, )

Konjugationen für frequenteren:

o.t.t.
  1. frequenteer
  2. frequenteert
  3. frequenteert
  4. frequenteren
  5. frequenteren
  6. frequenteren
o.v.t.
  1. frequenteerde
  2. frequenteerde
  3. frequenteerde
  4. frequenteerden
  5. frequenteerden
  6. frequenteerden
v.t.t.
  1. heb gefrequenteerd
  2. hebt gefrequenteerd
  3. heeft gefrequenteerd
  4. hebben gefrequenteerd
  5. hebben gefrequenteerd
  6. hebben gefrequenteerd
v.v.t.
  1. had gefrequenteerd
  2. had gefrequenteerd
  3. had gefrequenteerd
  4. hadden gefrequenteerd
  5. hadden gefrequenteerd
  6. hadden gefrequenteerd
o.t.t.t.
  1. zal frequenteren
  2. zult frequenteren
  3. zal frequenteren
  4. zullen frequenteren
  5. zullen frequenteren
  6. zullen frequenteren
o.v.t.t.
  1. zou frequenteren
  2. zou frequenteren
  3. zou frequenteren
  4. zouden frequenteren
  5. zouden frequenteren
  6. zouden frequenteren
diversen
  1. frequenteer!
  2. frequenteert!
  3. gefrequenteerd
  4. frequenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für frequenteren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fréquenter frequenteren aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; omgaan; omgaan met; op bezoek komen; op visite gaan; optrekken; opzoeken; verkeren; voorbijkomen

Wiktionary Übersetzungen für frequenteren:

frequenteren
verb
  1. (overgankelijk) vaak bezoeken