Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. gelijkschakelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gelijkschakelen (Niederländisch) ins Französisch

gelijkschakelen:

gelijkschakelen Verb (schakel gelijk, schakelt gelijk, schakelde gelijk, schakelden gelijk, gelijkgeschakeld)

  1. gelijkschakelen (afstemmen)
    faire concorder; synchroniser; ajuster; mettre au point; accorder; régler
    • synchroniser Verb (synchronise, synchronises, synchronisons, synchronisez, )
    • ajuster Verb (ajuste, ajustes, ajustons, ajustez, )
    • accorder Verb (accorde, accordes, accordons, accordez, )
    • régler Verb (règle, règles, réglons, réglez, )

Konjugationen für gelijkschakelen:

o.t.t.
  1. schakel gelijk
  2. schakelt gelijk
  3. schakelt gelijk
  4. schakelen gelijk
  5. schakelen gelijk
  6. schakelen gelijk
o.v.t.
  1. schakelde gelijk
  2. schakelde gelijk
  3. schakelde gelijk
  4. schakelden gelijk
  5. schakelden gelijk
  6. schakelden gelijk
v.t.t.
  1. heb gelijkgeschakeld
  2. hebt gelijkgeschakeld
  3. heeft gelijkgeschakeld
  4. hebben gelijkgeschakeld
  5. hebben gelijkgeschakeld
  6. hebben gelijkgeschakeld
v.v.t.
  1. had gelijkgeschakeld
  2. had gelijkgeschakeld
  3. had gelijkgeschakeld
  4. hadden gelijkgeschakeld
  5. hadden gelijkgeschakeld
  6. hadden gelijkgeschakeld
o.t.t.t.
  1. zal gelijkschakelen
  2. zult gelijkschakelen
  3. zal gelijkschakelen
  4. zullen gelijkschakelen
  5. zullen gelijkschakelen
  6. zullen gelijkschakelen
o.v.t.t.
  1. zou gelijkschakelen
  2. zou gelijkschakelen
  3. zou gelijkschakelen
  4. zouden gelijkschakelen
  5. zouden gelijkschakelen
  6. zouden gelijkschakelen
en verder
  1. is gelijkgeschakeld
  2. zijn gelijkgeschakeld
diversen
  1. schakel gelijk!
  2. schakelt gelijk!
  3. gelijkgeschakeld
  4. gelijkschakelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für gelijkschakelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ajuster bevestiging; vastmaken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
accorder afstemmen; gelijkschakelen afspreken; afstaan; afstellen; afstemmen; akkoord gaan; autoriseren; doneren; geven; goed vinden; gunnen; gunst verlenen; iets overeenkomen; iets toekennen; instemmen; inwilligen; laten; overeenbrengen; overgeven; permitteren; schenken; toebedelen; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toewijzen; vergunnen; verlenen
ajuster afstemmen; gelijkschakelen aanpassen; afstellen; afstemmen; bijstellen; erin passen; fijn bewerken; fiksen; goedmaken; herstellen; in orde brengen; in orde maken; inpassen; maken; op maat snijden; rechtzetten; regelen; repareren; toesnijden; verstellen
faire concorder afstemmen; gelijkschakelen afstellen; afstemmen
mettre au point afstemmen; gelijkschakelen aanpassen; afkrijgen; afmaken; afronden; afsluiten; afstellen; afstemmen; afwerken; beëindigen; bijstellen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; focussen; goedmaken; herstellen; klaarkrijgen; klaarmaken; maken; ophouden; rechtzetten; repareren; scherp stellen; scherp zetten; stoppen; verstellen; volbrengen; volmaken; voltooien
régler afstemmen; gelijkschakelen aanpassen; aanzuiveren; afbetalen; afdoen; aflossen; afrekenen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; effenen; egaliseren; fiksen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; in orde maken; inlossen; instellen; klaren; maken; nabetalen; rechtzetten; regelen; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; vereffenen; verrekenen; voldoen
synchroniser afstemmen; gelijkschakelen afstellen; afstemmen; gelijkzetten; samenlopen; samenvallen; synchroniseren