Niederländisch
Detailübersetzungen für honger (Niederländisch) ins Französisch
honger:
-
de honger (hongergevoel; trek; hongerigheid)
-
de honger
Übersetzung Matrix für honger:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
appétit | honger; hongergevoel; hongerigheid; trek | eetlust; lust; trek; zin; zin om iets te eten |
faim | honger; hongergevoel; hongerigheid; trek | eetlust; hongersnood; lust; trek; zin; zin om iets te eten |
Verwandte Wörter für "honger":
Verwandte Definitionen für "honger":
honger form of hongeren:
-
hongeren (honger lijden; verhongeren; uithongeren)
affamer; mourir de faim-
affamer Verb (affame, affames, affamons, affamez, affament, affamais, affamait, affamions, affamiez, affamaient, affamai, affamas, affama, affamâmes, affamâtes, affamèrent, affamerai, affameras, affamera, affamerons, affamerez, affameront)
-
mourir de faim Verb
-
-
hongeren (hongerlijden; verrekken; verhongeren)
être affamé; agoniser; avoir faim; s'affamer; crever de faim-
être affamé Verb
-
agoniser Verb (agonise, agonises, agonisons, agonisez, agonisent, agonisais, agonisait, agonisions, agonisiez, agonisaient, agonisai, agonisas, agonisa, agonisâmes, agonisâtes, agonisèrent, agoniserai, agoniseras, agonisera, agoniserons, agoniserez, agoniseront)
-
avoir faim Verb
-
s'affamer Verb
-
crever de faim Verb
-
Konjugationen für hongeren:
o.t.t.
- honger
- hongert
- hongert
- hongeren
- hongeren
- hongeren
o.v.t.
- hongerde
- hongerde
- hongerde
- hongerden
- hongerden
- hongerden
v.t.t.
- heb gehongerd
- hebt gehongerd
- heeft gehongerd
- hebben gehongerd
- hebben gehongerd
- hebben gehongerd
v.v.t.
- had gehongerd
- had gehongerd
- had gehongerd
- hadden gehongerd
- hadden gehongerd
- hadden gehongerd
o.t.t.t.
- zal hongeren
- zult hongeren
- zal hongeren
- zullen hongeren
- zullen hongeren
- zullen hongeren
o.v.t.t.
- zou hongeren
- zou hongeren
- zou hongeren
- zouden hongeren
- zouden hongeren
- zouden hongeren
diversen
- honger!
- hongert!
- gehongerd
- hongerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze