Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. ontrukken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ontrukken (Niederländisch) ins Französisch

ontrukken:

ontrukken Verb (ontruk, ontrukt, ontrukte, ontrukten, ontrukt)

  1. ontrukken (iem. afdwingen; onttrekken)
    arracher; extorquer; soutirer; commander; forcer
    • arracher Verb (arrache, arraches, arrachons, arrachez, )
    • extorquer Verb (extorque, extorques, extorquons, extorquez, )
    • soutirer Verb (soutire, soutires, soutirons, soutirez, )
    • commander Verb (commande, commandes, commandons, commandez, )
    • forcer Verb (force, forces, forçons, forcez, )

Konjugationen für ontrukken:

o.t.t.
  1. ontruk
  2. ontrukt
  3. ontrukt
  4. ontrukken
  5. ontrukken
  6. ontrukken
o.v.t.
  1. ontrukte
  2. ontrukte
  3. ontrukte
  4. ontrukten
  5. ontrukten
  6. ontrukten
v.t.t.
  1. heb ontrukt
  2. hebt ontrukt
  3. heeft ontrukt
  4. hebben ontrukt
  5. hebben ontrukt
  6. hebben ontrukt
v.v.t.
  1. had ontrukt
  2. had ontrukt
  3. had ontrukt
  4. hadden ontrukt
  5. hadden ontrukt
  6. hadden ontrukt
o.t.t.t.
  1. zal ontrukken
  2. zult ontrukken
  3. zal ontrukken
  4. zullen ontrukken
  5. zullen ontrukken
  6. zullen ontrukken
o.v.t.t.
  1. zou ontrukken
  2. zou ontrukken
  3. zou ontrukken
  4. zouden ontrukken
  5. zouden ontrukken
  6. zouden ontrukken
en verder
  1. ben ontrukt
  2. bent ontrukt
  3. is ontrukt
  4. zijn ontrukt
  5. zijn ontrukt
  6. zijn ontrukt
diversen
  1. ontruk!
  2. ontrukt!
  3. ontrukt
  4. ontrukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für ontrukken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arracher iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken aan flarden scheuren; afbreken; afklemmen; afknellen; afknijpen; afplukken; afrukken; afscheuren; breken; ergens uitscheuren; gappen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omblazen; omverhalen; omverrukken; omverwaaien; omwaaien; ontlokken; plukken; rooien; rukken; slopen; snaaien; stelen; stuk scheuren; trekken; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; uitrukken; uitscheuren; verscheuren; weggraaien; wegpikken; wegrukken
commander iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken aanvoeren; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; leiden; leiding geven; leidinggeven; macht uitoefenen; managen; opdragen; orderen; overheersen; regeren; verordenen; voorschrijven; voorzitten
extorquer iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken afbedelen; afpersen; chanteren
forcer iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken aanvallen; afdwingen; attaqueren; bestormen; doordrijven; dwingen; forceren; kraken; losbreken; noodzaken tot; opdwingen; openbreken; openrukken; overvallen; verplichten
soutirer iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; begrenzen; omlijnen; tillen

Wiktionary Übersetzungen für ontrukken:


Computerübersetzung von Drittern: