Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. potverteren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für potverteren (Niederländisch) ins Französisch

potverteren:

potverteren Verb (potverteer, potverteert, potverteerde, potverteerden, potverteerd)

  1. potverteren (opmaken)
    dépenser follement; gaspiller; claquer son argent
    • gaspiller Verb (gaspille, gaspilles, gaspillons, gaspillez, )

Konjugationen für potverteren:

o.t.t.
  1. potverteer
  2. potverteert
  3. potverteert
  4. potverteren
  5. potverteren
  6. potverteren
o.v.t.
  1. potverteerde
  2. potverteerde
  3. potverteerde
  4. potverteerden
  5. potverteerden
  6. potverteerden
v.t.t.
  1. heb potverteerd
  2. hebt potverteerd
  3. heeft potverteerd
  4. hebben potverteerd
  5. hebben potverteerd
  6. hebben potverteerd
v.v.t.
  1. had potverteerd
  2. had potverteerd
  3. had potverteerd
  4. hadden potverteerd
  5. hadden potverteerd
  6. hadden potverteerd
o.t.t.t.
  1. zal potverteren
  2. zult potverteren
  3. zal potverteren
  4. zullen potverteren
  5. zullen potverteren
  6. zullen potverteren
o.v.t.t.
  1. zou potverteren
  2. zou potverteren
  3. zou potverteren
  4. zouden potverteren
  5. zouden potverteren
  6. zouden potverteren
diversen
  1. potverteer!
  2. potverteert!
  3. potverteerd
  4. potverterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für potverteren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
claquer son argent opmaken; potverteren belenen; verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verpanden; verpatsen; versjacheren; verspillen
dépenser follement opmaken; potverteren belenen; verboemelen; verbrassen; verdoen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verpanden; verpatsen; verspillen
gaspiller opmaken; potverteren bederven; belenen; stukmaken; verbeuzelen; verboemelen; verbrassen; verbroddelen; verdoen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verlummelen; verpanden; verpatsen; verpesten; versjacheren; verspillen; verzieken