Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. samenvouwen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für samenvouwen (Niederländisch) ins Französisch

samenvouwen:

samenvouwen Verb (vouw samen, vouwt samen, vouwde samen, vouwden samen, samengevouwd)

  1. samenvouwen
    plier
    • plier Verb (plie, plies, plions, pliez, )
  2. samenvouwen
    reporter
    • reporter Verb (reporte, reportes, reportons, reportez, )

Konjugationen für samenvouwen:

o.t.t.
  1. vouw samen
  2. vouwt samen
  3. vouwt samen
  4. vouwen samen
  5. vouwen samen
  6. vouwen samen
o.v.t.
  1. vouwde samen
  2. vouwde samen
  3. vouwde samen
  4. vouwden samen
  5. vouwden samen
  6. vouwden samen
v.t.t.
  1. heb samengevouwd
  2. hebt samengevouwd
  3. heeft samengevouwd
  4. hebben samengevouwd
  5. hebben samengevouwd
  6. hebben samengevouwd
v.v.t.
  1. had samengevouwd
  2. had samengevouwd
  3. had samengevouwd
  4. hadden samengevouwd
  5. hadden samengevouwd
  6. hadden samengevouwd
o.t.t.t.
  1. zal samenvouwen
  2. zult samenvouwen
  3. zal samenvouwen
  4. zullen samenvouwen
  5. zullen samenvouwen
  6. zullen samenvouwen
o.v.t.t.
  1. zou samenvouwen
  2. zou samenvouwen
  3. zou samenvouwen
  4. zouden samenvouwen
  5. zouden samenvouwen
  6. zouden samenvouwen
en verder
  1. ben samengevouwd
  2. bent samengevouwd
  3. is samengevouwd
  4. zijn samengevouwd
  5. zijn samengevouwd
  6. zijn samengevouwd
diversen
  1. vouw samen!
  2. vouwt samen!
  3. samengevouwd
  4. samenvouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

samenvouwen

  1. samenvouwen
    réduire
    • réduire Verb (réduis, réduit, réduisons, réduisez, )

Übersetzung Matrix für samenvouwen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
reporter berichtgever; commentator; correspondent; journalist; journaliste; rapporteur; referent; reporter; reportster; verslaggeefster; verslaggever
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
plier samenvouwen buigen; eer betuigen; krom buigen; krommen; neigen; ombuigen; omknikken; omvouwen; ontvouwen; openspreiden; openvouwen; opvouwen; overhellen; overhellen tot een denkwijze; plooien; ten dele vouwen; tenderen naar; toevouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; uitwringen; verbuigen; vouwen; welven; wringen
reporter samenvouwen opschorten; opschuiven; rekken; terecht brengen; uitstellen; verdagen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
réduire samenvouwen achteruitgaan; afkorten; afnemen; bekorten; beperken; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; door koken dikker worden; indikken; inkorten; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; korten; korter maken; krimpen; matigen; met mate gebruiken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; omrekenen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verdikken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen