Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. sluiten:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für sluiten (Niederländisch) ins Französisch

sluiten:

sluiten Verb (sluit, sloot, sloten, gesloten)

  1. sluiten (dichtdoen; afsluiten; toedoen; toemaken)
    fermer; clore; verrouiller; boucler
    • fermer Verb (ferme, fermes, fermons, fermez, )
    • clore Verb (clos, clot, closent, clorai, )
    • verrouiller Verb (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, )
    • boucler Verb (boucle, boucles, bouclons, bouclez, )
  2. sluiten (dichtdoen; toedoen; dichtmaken; toetrekken)
    fermer; clore; boucler; verrouiller; cacheter; apposer les scellés
    • fermer Verb (ferme, fermes, fermons, fermez, )
    • clore Verb (clos, clot, closent, clorai, )
    • boucler Verb (boucle, boucles, bouclons, bouclez, )
    • verrouiller Verb (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, )
    • cacheter Verb (cachette, cachettes, cachetons, cachetez, )
  3. sluiten (vergrendelen; locken; afsluiten; )
    verrouiller; boucler; fermer au verrou; clore; fermer
    • verrouiller Verb (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, )
    • boucler Verb (boucle, boucles, bouclons, bouclez, )
    • clore Verb (clos, clot, closent, clorai, )
    • fermer Verb (ferme, fermes, fermons, fermez, )
  4. sluiten
    fermer
    • fermer Verb (ferme, fermes, fermons, fermez, )

Konjugationen für sluiten:

o.t.t.
  1. sluit
  2. sluit
  3. sluit
  4. sluiten
  5. sluiten
  6. sluiten
o.v.t.
  1. sloot
  2. sloot
  3. sloot
  4. sloten
  5. sloten
  6. sloten
v.t.t.
  1. heb gesloten
  2. hebt gesloten
  3. heeft gesloten
  4. hebben gesloten
  5. hebben gesloten
  6. hebben gesloten
v.v.t.
  1. had gesloten
  2. had gesloten
  3. had gesloten
  4. hadden gesloten
  5. hadden gesloten
  6. hadden gesloten
o.t.t.t.
  1. zal sluiten
  2. zult sluiten
  3. zal sluiten
  4. zullen sluiten
  5. zullen sluiten
  6. zullen sluiten
o.v.t.t.
  1. zou sluiten
  2. zou sluiten
  3. zou sluiten
  4. zouden sluiten
  5. zouden sluiten
  6. zouden sluiten
en verder
  1. ben gesloten
  2. bent gesloten
  3. is gesloten
  4. zijn gesloten
  5. zijn gesloten
  6. zijn gesloten
diversen
  1. sluit!
  2. sluitt!
  3. gesloten
  4. sluitned
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für sluiten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
apposer les scellés dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken verzegelen
boucler afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen aangespen; aantrekken; dichtbinden; dichtgespen; dichtsnoeren; dichttrekken; gespen; in de krul zetten; kroezen; krullen; omgespen; toebinden; toegespen; vastgespen
cacheter dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken bezegelen; stempel zetten; stempelen; van zegel voorzien; verzegelen
clore afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen afsluiten; dichtbinden; naar einde toewerken; omheinen; toebinden; toedraaien
fermer afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen afbakenen; afpalen; afsluiten; afzetten; begrenzen; blokkeren; dicht maken; dichtbinden; dichtdraaien; naar einde toewerken; nullificeren; omlijnen; ondervangen; opheffen; stremmen; teniet doen; toebinden; toedraaien; verijdelen; vernietigen
fermer au verrou afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afgrendelen; afschermen
verrouiller afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen afgrendelen; afschermen; afsluiten; naar einde toewerken; stijf worden; stremmen; toedraaien; vergrendelen

Verwandte Definitionen für "sluiten":

  1. beëindigen1
    • de voorzitter sloot de vergadering1
  2. dichtgaan1
    • vanavond sluiten de winkels om negen uur1
  3. dichtmaken1
    • wil je de deur achter je sluiten?1
  4. officieel vastleggen1
    • het huwelijk werd gesloten in de trouwzaal1

Wiktionary Übersetzungen für sluiten:

sluiten
verb
  1. toedoen, dichtmaken
sluiten
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
  2. Clore.

Cross Translation:
FromToVia
sluiten clore; mettre fin à; terminer; conclure; finir close — put an end to
sluiten fermer close — move (a door)
sluiten fermer shut — to close

Verwandte Übersetzungen für sluiten