Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. smiespelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für smiespelen (Niederländisch) ins Französisch

smiespelen:

smiespelen Verb (smiespel, smiespelt, smiespelde, smiespelden, gesmiespeld)

  1. smiespelen (fluisteren; smoezen)
    souffler; chuchoter; murmurer; susurrer; faire des messages basses
    • souffler Verb (souffle, souffles, soufflons, soufflez, )
    • chuchoter Verb (chuchote, chuchotes, chuchotons, chuchotez, )
    • murmurer Verb (murmure, murmures, murmurons, murmurez, )
    • susurrer Verb (susurre, susurres, susurrons, susurrez, )

Konjugationen für smiespelen:

o.t.t.
  1. smiespel
  2. smiespelt
  3. smiespelt
  4. smiespelen
  5. smiespelen
  6. smiespelen
o.v.t.
  1. smiespelde
  2. smiespelde
  3. smiespelde
  4. smiespelden
  5. smiespelden
  6. smiespelden
v.t.t.
  1. heb gesmiespeld
  2. hebt gesmiespeld
  3. heeft gesmiespeld
  4. hebben gesmiespeld
  5. hebben gesmiespeld
  6. hebben gesmiespeld
v.v.t.
  1. had gesmiespeld
  2. had gesmiespeld
  3. had gesmiespeld
  4. hadden gesmiespeld
  5. hadden gesmiespeld
  6. hadden gesmiespeld
o.t.t.t.
  1. zal smiespelen
  2. zult smiespelen
  3. zal smiespelen
  4. zullen smiespelen
  5. zullen smiespelen
  6. zullen smiespelen
o.v.t.t.
  1. zou smiespelen
  2. zou smiespelen
  3. zou smiespelen
  4. zouden smiespelen
  5. zouden smiespelen
  6. zouden smiespelen
en verder
  1. ben gesmiespeld
  2. bent gesmiespeld
  3. is gesmiespeld
  4. zijn gesmiespeld
  5. zijn gesmiespeld
  6. zijn gesmiespeld
diversen
  1. smiespel!
  2. smiespelt!
  3. gesmiespeld
  4. smiespelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für smiespelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
chuchoter fluisteren; smiespelen; smoezen fluisteren; lispelen; sissen; toefluisteren
faire des messages basses fluisteren; smiespelen; smoezen
murmurer fluisteren; smiespelen; smoezen fluisteren; kabbelen; lispelen; mompelen; prevelen; ruisen; sissen; suizelen; suizen; zacht ruisen
souffler fluisteren; smiespelen; smoezen ademen; ademhalen; blazen; fluiten; graaien; grijpen; grissen; hijgen; inademen; influisteren; ingeven; jatten; pijpen; pikken; puffen; snaaien; souffleren; toefluisteren; uitademen; uitblazen; voorzeggen; wegkapen
susurrer fluisteren; smiespelen; smoezen fluisteren; knisperen; lispelen; ritselen; sissen