Niederländisch
Detailed Synonyms for aanvoer in Niederländisch
aanvoer:
aanvoeren:
-
aanvoeren
-
aanvoeren
-
aanvoeren
-
aanvoeren
ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; opperen-
ter sprake brengen Verb (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
-
entameren Verb
-
te berde brengen Verb (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
-
op tafel leggen Verb
-
-
aanvoeren
opperen; poneren; aanvoeren; te berde brengen-
te berde brengen Verb (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
Konjugationen für aanvoeren:
o.t.t.
- voer aan
- voert aan
- voert aan
- voeren aan
- voeren aan
- voeren aan
o.v.t.
- voerde aan
- voerde aan
- voerde aan
- voerden aan
- voerden aan
- voerden aan
v.t.t.
- heb aangevoerd
- hebt aangevoerd
- heeft aangevoerd
- hebben aangevoerd
- hebben aangevoerd
- hebben aangevoerd
v.v.t.
- had aangevoerd
- had aangevoerd
- had aangevoerd
- hadden aangevoerd
- hadden aangevoerd
- hadden aangevoerd
o.t.t.t.
- zal aanvoeren
- zult aanvoeren
- zal aanvoeren
- zullen aanvoeren
- zullen aanvoeren
- zullen aanvoeren
o.v.t.t.
- zou aanvoeren
- zou aanvoeren
- zou aanvoeren
- zouden aanvoeren
- zouden aanvoeren
- zouden aanvoeren
diversen
- voer aan!
- voert aan!
- aangevoerd
- aanvoerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het aanvoeren
aanvaren:
-
aanvaren
Konjugationen für aanvaren:
o.t.t.
- vaar aan
- vaart aan
- vaart aan
- varen aan
- varen aan
- varen aan
o.v.t.
- voer aan
- voer aan
- voer aan
- voeren aan
- voeren aan
- voeren aan
v.t.t.
- heb aangevaren
- hebt aangevaren
- heeft aangevaren
- hebben aangevaren
- hebben aangevaren
- hebben aangevaren
v.v.t.
- had aangevaren
- had aangevaren
- had aangevaren
- hadden aangevaren
- hadden aangevaren
- hadden aangevaren
o.t.t.t.
- zal aanvaren
- zult aanvaren
- zal aanvaren
- zullen aanvaren
- zullen aanvaren
- zullen aanvaren
o.v.t.t.
- zou aanvaren
- zou aanvaren
- zou aanvaren
- zouden aanvaren
- zouden aanvaren
- zouden aanvaren
diversen
- vaar aan!
- vaart aan!
- aangevaren
- aanvarende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze