Niederländisch
Detailed Synonyms for aan de dijk zetten in Niederländisch
aan de dijk zetten:
-
aan de dijk zetten
afdanken; afvloeien; van zijn positie verdrijven; congé geven; eruit gooien; aan de dijk zetten-
van zijn positie verdrijven Verb (verdrijf van zijn positie, verdrijft van zijn positie, verdreef van zijn positie, verdreven van zijn positie, van zijn positie verdreven)
-
congé geven Verb
Konjugationen für aan de dijk zetten:
o.t.t.
- zet aan de dijk
- zet aan de dijk
- zet aan de dijk
- zetten aan de dijk
- zetten aan de dijk
- zetten aan de dijk
o.v.t.
- zette aan de dijk
- zette aan de dijk
- zette aan de dijk
- zetten aan de dijk
- zetten aan de dijk
- zetten aan de dijk
v.t.t.
- ben aan de dijk gezet
- bent aan de dijk gezet
- is aan de dijk gezet
- zijn aan de dijk gezet
- zijn aan de dijk gezet
- zijn aan de dijk gezet
v.v.t.
- was aan de dijk gezet
- was aan de dijk gezet
- was aan de dijk gezet
- waren aan de dijk gezet
- waren aan de dijk gezet
- waren aan de dijk gezet
o.t.t.t.
- zal aan de dijk zetten
- zult aan de dijk zetten
- zal aan de dijk zetten
- zullen aan de dijk zetten
- zullen aan de dijk zetten
- zullen aan de dijk zetten
o.v.t.t.
- zou aan de dijk zetten
- zou aan de dijk zetten
- zou aan de dijk zetten
- zouden aan de dijk zetten
- zouden aan de dijk zetten
- zouden aan de dijk zetten
en verder
- heb aan de dijk gezet
- hebt aan de dijk gezet
- heeft aan de dijk gezet
- hebben aan de dijk gezet
- hebben aan de dijk gezet
- hebben aan de dijk gezet
diversen
- zet aan de dijk!
- zet aan de dijk!
- aan de dijk gezet
- aan de dijk zettende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze