Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. aanbinden:


Niederländisch

Detailed Synonyms for aanbinden in Niederländisch

aanbinden:

aanbinden Verb (bind aan, bindt aan, bond aan, bonden aan, aangebonden)

  1. aanbinden
    beginnen; aanknopen; aanbinden
    • beginnen Verb (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanknopen Verb (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)
    • aanbinden Verb (bind aan, bindt aan, bond aan, bonden aan, aangebonden)

Konjugationen für aanbinden:

o.t.t.
  1. bind aan
  2. bindt aan
  3. bindt aan
  4. binden aan
  5. binden aan
  6. binden aan
o.v.t.
  1. bond aan
  2. bond aan
  3. bond aan
  4. bonden aan
  5. bonden aan
  6. bonden aan
v.t.t.
  1. heb aangebonden
  2. hebt aangebonden
  3. heeft aangebonden
  4. hebben aangebonden
  5. hebben aangebonden
  6. hebben aangebonden
v.v.t.
  1. had aangebonden
  2. had aangebonden
  3. had aangebonden
  4. hadden aangebonden
  5. hadden aangebonden
  6. hadden aangebonden
o.t.t.t.
  1. zal aanbinden
  2. zult aanbinden
  3. zal aanbinden
  4. zullen aanbinden
  5. zullen aanbinden
  6. zullen aanbinden
o.v.t.t.
  1. zou aanbinden
  2. zou aanbinden
  3. zou aanbinden
  4. zouden aanbinden
  5. zouden aanbinden
  6. zouden aanbinden
diversen
  1. bind aan!
  2. bindt aan!
  3. aangebonden
  4. aanbindende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for aanbinden