Übersicht


Niederländisch

Detailed Synonyms for buffelen in Niederländisch

buffelen:

buffelen Verb (buffel, buffelt, buffelde, buffelden, gebuffeld)

  1. buffelen
    half dood werken; afbeulen; kapotwerken; een ongeluk werken; hard werken; pezen; sloven; buffelen; aanpoten
    • afbeulen Verb (beul af, beult af, beulde af, beulden af, afgebeuld)
    • kapotwerken Verb (werk kapot, werkt kapot, werkte kapot, werkten kapot, kapot gewerkt)
    • hard werken Verb (werk hard, werkt hard, werkte hard, werkten hard, hard gewerkt)
    • pezen Verb (pees, peest, peesde, peesden, gepeesd)
    • sloven Verb (sloof, slooft, sloofte, slooften, geslooft)
    • buffelen Verb (buffel, buffelt, buffelde, buffelden, gebuffeld)
    • aanpoten Verb (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)

Konjugationen für buffelen:

o.t.t.
  1. buffel
  2. buffelt
  3. buffelt
  4. buffelen
  5. buffelen
  6. buffelen
o.v.t.
  1. buffelde
  2. buffelde
  3. buffelde
  4. buffelden
  5. buffelden
  6. buffelden
v.t.t.
  1. heb gebuffeld
  2. hebt gebuffeld
  3. heeft gebuffeld
  4. hebben gebuffeld
  5. hebben gebuffeld
  6. hebben gebuffeld
v.v.t.
  1. had gebuffeld
  2. had gebuffeld
  3. had gebuffeld
  4. hadden gebuffeld
  5. hadden gebuffeld
  6. hadden gebuffeld
o.t.t.t.
  1. zal buffelen
  2. zult buffelen
  3. zal buffelen
  4. zullen buffelen
  5. zullen buffelen
  6. zullen buffelen
o.v.t.t.
  1. zou buffelen
  2. zou buffelen
  3. zou buffelen
  4. zouden buffelen
  5. zouden buffelen
  6. zouden buffelen
diversen
  1. buffel!
  2. buffelt!
  3. gebuffeld
  4. buffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "buffelen":


buffelen form of buffel:

buffel [de ~ (m)] Nomen

  1. de buffel
    de buffel; de karbouw

Verwandte Wörter für "buffel":

  • buffelen, buffels, buffeltje, buffeltjes