Niederländisch

Detailed Synonyms for gedragen in Niederländisch

gedragen:

gedragen Verb (gedraag, gedraagt, gedroeg, gedroegen, gedragen)

  1. gedragen
    gedragen
    • gedragen Verb (gedraag, gedraagt, gedroeg, gedroegen, gedragen)
  2. gedragen
    – hoe je doet 1
    gedragen
    – hoe je doet 1
    • gedragen Verb (gedraag, gedraagt, gedroeg, gedroegen, gedragen)
      • Jan gedraagt zich altijd beleefd1

Konjugationen für gedragen:

o.t.t.
  1. gedraag
  2. gedraagt
  3. gedraagt
  4. gedragen
  5. gedragen
  6. gedragen
o.v.t.
  1. gedroeg
  2. gedroeg
  3. gedroeg
  4. gedroegen
  5. gedroegen
  6. gedroegen
v.t.t.
  1. heb gedragen
  2. hebt gedragen
  3. heeft gedragen
  4. hebben gedragen
  5. hebben gedragen
  6. hebben gedragen
v.v.t.
  1. had gedragen
  2. had gedragen
  3. had gedragen
  4. hadden gedragen
  5. hadden gedragen
  6. hadden gedragen
o.t.t.t.
  1. zal gedragen
  2. zult gedragen
  3. zal gedragen
  4. zullen gedragen
  5. zullen gedragen
  6. zullen gedragen
o.v.t.t.
  1. zou gedragen
  2. zou gedragen
  3. zou gedragen
  4. zouden gedragen
  5. zouden gedragen
  6. zouden gedragen
diversen
  1. gedraag!
  2. gedraagt!
  3. gedragen
  4. gedragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Definitionen für "gedragen":

  1. hoe je doet1
    • Jan gedraagt zich altijd beleefd1

gedragen form of dragen:

dragen Verb (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)

  1. dragen
    dragen; aan hebben
    • dragen Verb (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
    • aan hebben Verb (heb aan, habt aan, heeft aan, had aan, hadden aan, aan gehad)
  2. dragen
    dragen; volhouden; verdragen; doorstaan; uithouden; verduren; uitzingen; dulden; harden
    • dragen Verb (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
    • volhouden Verb (houd vol, houdt vol, hield vol, hielden vol, volgehouden)
    • verdragen Verb (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • doorstaan Verb (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
    • uithouden Verb (houd uit, houdt uit, hield uit, hielden uit, uitgehouden)
    • verduren Verb (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)
    • uitzingen Verb (zing uit, zingt uit, zong uit, zongen uit, uitgezongen)
    • dulden Verb (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • harden Verb (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)
  3. dragen
    ondersteunen; steunen; stutten; schoren; dragen; schragen
    • ondersteunen Verb (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • steunen Verb (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • stutten Verb (stut, stutte, stutten, gestut)
    • schoren Verb (schoor, schoort, schoorde, schoorden, geschoord)
    • dragen Verb (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
    • schragen Verb (schraag, schraagt, schraagde, schraagden, geschraagd)
  4. dragen
    – het aan je lichaam hebben 1
    dragen
    – het aan je lichaam hebben 1
    • dragen Verb (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
      • Jan draagt wel eens een jurk1
  5. dragen
    – zo meenemen dat het de grond niet raakt 1
    dragen
    – zo meenemen dat het de grond niet raakt 1
    • dragen Verb (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
      • ik draag die doos wel voor je1

Konjugationen für dragen:

o.t.t.
  1. draag
  2. draagt
  3. draagt
  4. dragen
  5. dragen
  6. dragen
o.v.t.
  1. droeg
  2. droeg
  3. droeg
  4. droegen
  5. droegen
  6. droegen
v.t.t.
  1. heb gedragen
  2. hebt gedragen
  3. heeft gedragen
  4. hebben gedragen
  5. hebben gedragen
  6. hebben gedragen
v.v.t.
  1. had gedragen
  2. had gedragen
  3. had gedragen
  4. hadden gedragen
  5. hadden gedragen
  6. hadden gedragen
o.t.t.t.
  1. zal dragen
  2. zult dragen
  3. zal dragen
  4. zullen dragen
  5. zullen dragen
  6. zullen dragen
o.v.t.t.
  1. zou dragen
  2. zou dragen
  3. zou dragen
  4. zouden dragen
  5. zouden dragen
  6. zouden dragen
en verder
  1. ben gedragen
  2. bent gedragen
  3. is gedragen
  4. zijn gedragen
  5. zijn gedragen
  6. zijn gedragen
diversen
  1. draag!
  2. draagt!
  3. gedragen
  4. dragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Definitionen für "dragen":

  1. het aan je lichaam hebben1
    • Jan draagt wel eens een jurk1
  2. zo meenemen dat het de grond niet raakt1
    • ik draag die doos wel voor je1

Related Synonyms for gedragen