Übersicht
Niederländisch Synonyms: mehr Daten
-
informeren:
- informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; van iets in kennis stellen; tippen; inlichten; kennisgeven van; zeggen; bewust maken; melden; berichten; meedelen; rapporteren; verslag uitbrengen; navragen; navraag doen
- voorlichting; informeren; aankondigen; kennisgeving; kennisgeven; aanzeggen; konde doen
Niederländisch
Detailed Synonyms for informeren in Niederländisch
informeren:
-
informeren
informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; van iets in kennis stellen; tippen; inlichten-
op de hoogte brengen Verb
-
van iets in kennis stellen Verb (stel van iets in kennis, stelt van iets in kennis, stelde van iets in kennis, stelden van iets in kennis, van iets in kennis gesteld)
-
informeren
-
informeren
melden; berichten; meedelen; rapporteren; informeren; verslag uitbrengen-
verslag uitbrengen Verb (breng verslag uit, brengt verslag uit, bracht verslag uit, brachten verslag uit, verslag uitgebracht)
-
informeren
-
informeren
– vragen hoe het zit, gegevens opvragen 1 -
informeren
– gegevens geven 1
Konjugationen für informeren:
o.t.t.
- informeer
- informeert
- informeert
- informeren
- informeren
- informeren
o.v.t.
- informeerde
- informeerde
- informeerde
- informeerden
- informeerden
- informeerden
v.t.t.
- heb geïnformeerd
- hebt geïnformeerd
- heeft geïnformeerd
- hebben geïnformeerd
- hebben geïnformeerd
- hebben geïnformeerd
v.v.t.
- had geïnformeerd
- had geïnformeerd
- had geïnformeerd
- hadden geïnformeerd
- hadden geïnformeerd
- hadden geïnformeerd
o.t.t.t.
- zal informeren
- zult informeren
- zal informeren
- zullen informeren
- zullen informeren
- zullen informeren
o.v.t.t.
- zou informeren
- zou informeren
- zou informeren
- zouden informeren
- zouden informeren
- zouden informeren
en verder
- ben geïnformeerd
- bent geïnformeerd
- is geïnformeerd
- zijn geïnformeerd
- zijn geïnformeerd
- zijn geïnformeerd
diversen
- informeer!
- informeert!
- geïnformeerd
- informerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
informeren
-
informeren