Übersicht


Niederländisch

Detailed Synonyms for jakkeren in Niederländisch

jakkeren:

jakkeren Verb (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)

  1. jakkeren
    reppen; jachten; jakkeren; spoeden
    • reppen Verb
    • jachten Verb (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • jakkeren Verb (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • spoeden Verb (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
  2. jakkeren
    zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen
    • opschieten Verb (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • jagen Verb (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • snellen Verb (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
    • vliegen Verb (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
    • spoeden Verb (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • jachten Verb (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • reppen Verb
    • jakkeren Verb (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • ijlen Verb (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)

Konjugationen für jakkeren:

o.t.t.
  1. jakker
  2. jakkert
  3. jakkert
  4. jakkeren
  5. jakkeren
  6. jakkeren
o.v.t.
  1. jakkerde
  2. jakkerde
  3. jakkerde
  4. jakkerden
  5. jakkerden
  6. jakkerden
v.t.t.
  1. heb gejakkerd
  2. hebt gejakkerd
  3. heeft gejakkerd
  4. hebben gejakkerd
  5. hebben gejakkerd
  6. hebben gejakkerd
v.v.t.
  1. had gejakkerd
  2. had gejakkerd
  3. had gejakkerd
  4. hadden gejakkerd
  5. hadden gejakkerd
  6. hadden gejakkerd
o.t.t.t.
  1. zal jakkeren
  2. zult jakkeren
  3. zal jakkeren
  4. zullen jakkeren
  5. zullen jakkeren
  6. zullen jakkeren
o.v.t.t.
  1. zou jakkeren
  2. zou jakkeren
  3. zou jakkeren
  4. zouden jakkeren
  5. zouden jakkeren
  6. zouden jakkeren
diversen
  1. jakker!
  2. jakkert!
  3. gejakkerd
  4. jakkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze