Niederländisch
Detailed Synonyms for plak in Niederländisch
plak:
-
de plak
-
de plak
-
de plak
-
de plak
Verwandte Wörter für "plak":
plakken:
-
plakken
-
plakken
plakken; vastplakken; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken; aan elkaar kleven; kleven-
aan elkaar hangen Verb
-
aan elkaar kleven Verb (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
-
plakken
-
plakken
vastplakken; aan elkaar kleven; plakken; klitten; aaneenplakken-
aan elkaar kleven Verb (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
-
plakken
Konjugationen für plakken:
o.t.t.
- plak
- plakt
- plakt
- plakken
- plakken
- plakken
o.v.t.
- plakte
- plakte
- plakte
- plakten
- plakten
- plakten
v.t.t.
- heb geplakt
- hebt geplakt
- heeft geplakt
- hebben geplakt
- hebben geplakt
- hebben geplakt
v.v.t.
- had geplakt
- had geplakt
- had geplakt
- hadden geplakt
- hadden geplakt
- hadden geplakt
o.t.t.t.
- zal plakken
- zult plakken
- zal plakken
- zullen plakken
- zullen plakken
- zullen plakken
o.v.t.t.
- zou plakken
- zou plakken
- zou plakken
- zouden plakken
- zouden plakken
- zouden plakken
diversen
- plak!
- plakt!
- geplakt
- plakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het plakken