Niederländisch
Detailed Synonyms for slagen in Niederländisch
slagen:
-
het slagen
-
slagen
-
slagen
– goed lukken 1 -
slagen
– het examen halen 1 -
slagen
– het met succes doen 1
Konjugationen für slagen:
o.t.t.
- slaag
- slaagt
- slaagt
- slagen
- slagen
- slagen
o.v.t.
- slaagde
- slaagde
- slaagde
- slaagden
- slaagden
- slaagden
v.t.t.
- ben geslaagd
- bent geslaagd
- is geslaagd
- zijn geslaagd
- zijn geslaagd
- zijn geslaagd
v.v.t.
- was geslaagd
- was geslaagd
- was geslaagd
- waren geslaagd
- waren geslaagd
- waren geslaagd
o.t.t.t.
- zal slagen
- zult slagen
- zal slagen
- zullen slagen
- zullen slagen
- zullen slagen
o.v.t.t.
- zou slagen
- zou slagen
- zou slagen
- zouden slagen
- zouden slagen
- zouden slagen
diversen
- slaag!
- slaagt!
- geslaagd
- slagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Verwandte Wörter für "slagen":
Antonyme für "slagen":
Verwandte Definitionen für "slagen":
slag:
-
de slag
-
de slag
-
de slag
-
de slag
-
de slag
-
de slag
-
de slag
de teleurstelling; de tegenvaller; het fiasco; de misrekening; de terugslag; de flop; de sof; de misslag; de slag -
het slag
– keer dat iemand geslagen wordt 1 -
het slag
– groot verdriet 1 -
het slag
– beweging bij schaatsen of zwemmen 1 -
het slag
– gewapend gevecht tussen legers 1 -
het slag
– golf 1 -
het slag
– keer dat je slaat 1 -
het slag
– soort met eigen karakter 1 -
het slag
– vaardigheid die nodig is 1