Niederländisch
Detailed Synonyms for snurken in Niederländisch
snurken:
-
snurken
Konjugationen für snurken:
o.t.t.
- snurk
- snurkt
- snurkt
- snurken
- snurken
- snurken
o.v.t.
- snurkte
- snurkte
- snurkte
- snurkten
- snurkten
- snurkten
v.t.t.
- heb gesnurkt
- hebt gesnurkt
- heeft gesnurkt
- hebben gesnurkt
- hebben gesnurkt
- hebben gesnurkt
v.v.t.
- had gesnurkt
- had gesnurkt
- had gesnurkt
- hadden gesnurkt
- hadden gesnurkt
- hadden gesnurkt
o.t.t.t.
- zal snurken
- zult snurken
- zal snurken
- zullen snurken
- zullen snurken
- zullen snurken
o.v.t.t.
- zou snurken
- zou snurken
- zou snurken
- zouden snurken
- zouden snurken
- zouden snurken
en verder
- ben gesnurkt
- bent gesnurkt
- is gesnurkt
- zijn gesnurkt
- zijn gesnurkt
- zijn gesnurkt
diversen
- snurk!
- snurkt!
- gesnurkt
- snurkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze