Niederländisch
Detailed Synonyms for streek in Niederländisch
streek:
-
de streek
-
de streek
-
de streek
-
de streek
-
de streek
-
de streek
Verwandte Wörter für "streek":
streek form of strijken:
-
strijken
-
strijken
– er zachtjes overheen gaan 1 -
strijken
– glad maken met een heet ijzer 1 -
strijken
– laten zakken 1
Konjugationen für strijken:
o.t.t.
- strijk
- strijkt
- strijkt
- strijken
- strijken
- strijken
o.v.t.
- streek
- streek
- streek
- streken
- streken
- streken
v.t.t.
- heb gestreken
- hebt gestreken
- heeft gestreken
- hebben gestreken
- hebben gestreken
- hebben gestreken
v.v.t.
- had gestreken
- had gestreken
- had gestreken
- hadden gestreken
- hadden gestreken
- hadden gestreken
o.t.t.t.
- zal strijken
- zult strijken
- zal strijken
- zullen strijken
- zullen strijken
- zullen strijken
o.v.t.t.
- zou strijken
- zou strijken
- zou strijken
- zouden strijken
- zouden strijken
- zouden strijken
en verder
- ben gestreken
- bent gestreken
- is gestreken
- zijn gestreken
- zijn gestreken
- zijn gestreken
diversen
- strijk!
- strijkt!
- gestreken
- strijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze