Niederländisch
Detailed Synonyms for trommelen in Niederländisch
trommelen:
-
trommelen
Konjugationen für trommelen:
o.t.t.
- trommel
- trommelt
- trommelt
- trommelen
- trommelen
- trommelen
o.v.t.
- trommelde
- trommelde
- trommelde
- trommelden
- trommelden
- trommelden
v.t.t.
- heb getrommeld
- hebt getrommeld
- heeft getrommeld
- hebben getrommeld
- hebben getrommeld
- hebben getrommeld
v.v.t.
- had getrommeld
- had getrommeld
- had getrommeld
- hadden getrommeld
- hadden getrommeld
- hadden getrommeld
o.t.t.t.
- zal trommelen
- zult trommelen
- zal trommelen
- zullen trommelen
- zullen trommelen
- zullen trommelen
o.v.t.t.
- zou trommelen
- zou trommelen
- zou trommelen
- zouden trommelen
- zouden trommelen
- zouden trommelen
en verder
- ben getrommeld
- bent getrommeld
- is getrommeld
- zijn getrommeld
- zijn getrommeld
- zijn getrommeld
diversen
- trommel!
- trommelt!
- getrommeld
- trommelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Verwandte Wörter für "trommelen":
trommel:
-
de trommel
-
de trommel