Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. uitmonden:


Niederländisch

Detailed Synonyms for uitmonden in Niederländisch

uitmonden:

uitmonden Verb (mond uit, mondt uit, mondde uit, mondden uit, uitgemond)

  1. uitmonden
    resulteren; uitmonden; tot gevolg hebben; resultaat
    • resulteren Verb (resulteer, resulteert, resulteerde, resulteerden, geresulteerd)
    • uitmonden Verb (mond uit, mondt uit, mondde uit, mondden uit, uitgemond)
    • tot gevolg hebben Verb (heb tot gevolg, hebt tot gevolg, had tot gevolg, hadden tot gevolg, tot gevolg gehad)
    • resultaat Verb
  2. uitmonden
    uitmonden; uitstromen; uitvloeien in
    • uitmonden Verb (mond uit, mondt uit, mondde uit, mondden uit, uitgemond)
    • uitstromen Verb (stroom uit, stroomt uit, stroomde uit, stroomden uit, uitgestroomd)
    • uitvloeien in Verb (vloei uit in, vloeit uit in, vloeide uit in, vloeiden uit in, uitgevloeid in)

Konjugationen für uitmonden:

o.t.t.
  1. mond uit
  2. mondt uit
  3. mondt uit
  4. monden uit
  5. monden uit
  6. monden uit
o.v.t.
  1. mondde uit
  2. mondde uit
  3. mondde uit
  4. mondden uit
  5. mondden uit
  6. mondden uit
v.t.t.
  1. ben uitgemond
  2. bent uitgemond
  3. is uitgemond
  4. zijn uitgemond
  5. zijn uitgemond
  6. zijn uitgemond
v.v.t.
  1. was uitgemond
  2. was uitgemond
  3. was uitgemond
  4. waren uitgemond
  5. waren uitgemond
  6. waren uitgemond
o.t.t.t.
  1. zal uitmonden
  2. zult uitmonden
  3. zal uitmonden
  4. zullen uitmonden
  5. zullen uitmonden
  6. zullen uitmonden
o.v.t.t.
  1. zou uitmonden
  2. zou uitmonden
  3. zou uitmonden
  4. zouden uitmonden
  5. zouden uitmonden
  6. zouden uitmonden
diversen
  1. mond uit!
  2. mondt uit!
  3. uitgemond
  4. uitmondend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze