Niederländisch
Detailed Synonyms for versieren in Niederländisch
versieren:
-
versieren
-
versieren
-
versieren
– ervoor zorgen dat het er komt 1 -
versieren
– hem zover krijgen dat hij wil vrijen 1 -
versieren
– het er feestelijk uit laten zien 1
Konjugationen für versieren:
o.t.t.
- versier
- versiert
- versiert
- versieren
- versieren
- versieren
o.v.t.
- versierde
- versierde
- versierde
- versierden
- versierden
- versierden
v.t.t.
- heb versierd
- hebt versierd
- heeft versierd
- hebben versierd
- hebben versierd
- hebben versierd
v.v.t.
- had versierd
- had versierd
- had versierd
- hadden versierd
- hadden versierd
- hadden versierd
o.t.t.t.
- zal versieren
- zult versieren
- zal versieren
- zullen versieren
- zullen versieren
- zullen versieren
o.v.t.t.
- zou versieren
- zou versieren
- zou versieren
- zouden versieren
- zouden versieren
- zouden versieren
diversen
- versier!
- versiert!
- versierd
- versierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
versieren
-
versieren
-
versieren