Übersicht
Niederländisch Synonyms: mehr Daten
-
vervallen:
- vervallen; bouwvallig worden; voorbijgaan; verstrijken; verlopen; vergaan; aflopen; glooien; flauw hellend aflopend; declineren; afnemen; verminderen; minder worden; dalen; teruggaan; tanen; minderen; wegglijden; inzinken; aftakelen; afzakken; afglijden; wegzinken; verkommeren
- beëindigd; verlopen; vervallen; verstreken; voorbij; versleten; afgeleefd; oud; afgedragen; afgetrapt
- verstrijken; vervallen
Niederländisch
Detailed Synonyms for vervallen in Niederländisch
vervallen:
-
vervallen
vervallen; bouwvallig worden-
bouwvallig worden Verb (word bouwvallig, wordt bouwvallig, werd bouwvallig, werden bouwvallig, bouwvallig geworden)
-
vervallen
-
vervallen
-
vervallen
-
vervallen
-
vervallen
Konjugationen für vervallen:
o.t.t.
- verval
- vervalt
- vervalt
- vervallen
- vervallen
- vervallen
o.v.t.
- verviel
- verviel
- verviel
- vervielen
- vervielen
- vervielen
v.t.t.
- ben vervallen
- bent vervallen
- is vervallen
- zijn vervallen
- zijn vervallen
- zijn vervallen
v.v.t.
- was vervallen
- was vervallen
- was vervallen
- waren vervallen
- waren vervallen
- waren vervallen
o.t.t.t.
- zal vervallen
- zult vervallen
- zal vervallen
- zullen vervallen
- zullen vervallen
- zullen vervallen
o.v.t.t.
- zou vervallen
- zou vervallen
- zou vervallen
- zouden vervallen
- zouden vervallen
- zouden vervallen
diversen
- verval!
- vervalt!
- vervallen
- vervallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
vervallen
beëindigd; verlopen; vervallen; verstreken; voorbij-
beëindigd Adjektiv
-
verlopen Adjektiv
-
vervallen Adjektiv
-
verstreken Adjektiv
-
voorbij Adjektiv
-
-
vervallen
-
het vervallen