Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. vingeren:
  2. vinger:


Niederländisch

Detailed Synonyms for vingeren in Niederländisch

vingeren:

vingeren Verb (vinger, vingert, vingerde, vingerden, gevingerd)

  1. vingeren
    vingeren
    • vingeren Verb (vinger, vingert, vingerde, vingerden, gevingerd)

Konjugationen für vingeren:

o.t.t.
  1. vinger
  2. vingert
  3. vingert
  4. vingeren
  5. vingeren
  6. vingeren
o.v.t.
  1. vingerde
  2. vingerde
  3. vingerde
  4. vingerden
  5. vingerden
  6. vingerden
v.t.t.
  1. heb gevingerd
  2. hebt gevingerd
  3. heeft gevingerd
  4. hebben gevingerd
  5. hebben gevingerd
  6. hebben gevingerd
v.v.t.
  1. had gevingerd
  2. had gevingerd
  3. had gevingerd
  4. hadden gevingerd
  5. hadden gevingerd
  6. hadden gevingerd
o.t.t.t.
  1. zal vingeren
  2. zult vingeren
  3. zal vingeren
  4. zullen vingeren
  5. zullen vingeren
  6. zullen vingeren
o.v.t.t.
  1. zou vingeren
  2. zou vingeren
  3. zou vingeren
  4. zouden vingeren
  5. zouden vingeren
  6. zouden vingeren
diversen
  1. vinger!
  2. vingert!
  3. gevingerd
  4. vingerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "vingeren":


vinger:

vinger [de ~ (m)] Nomen

  1. de vinger
    de vinger
  2. de vinger
    – elk van de vijf uitsteeksels van je hand 1
    de vinger
    – elk van de vijf uitsteeksels van je hand 1
    • vinger [de ~ (m)] Nomen
      • hij heeft een ring om zijn vinger1

Verwandte Wörter für "vinger":

  • vingeren, vingers, vingertje, vingertjes

Verwandte Definitionen für "vinger":

  1. elk van de vijf uitsteeksels van je hand1
    • hij heeft een ring om zijn vinger1