Niederländisch
Detailed Synonyms for week in Niederländisch
week:
-
de week
– periode van zeven dagen 1
Verwandte Wörter für "week":
Verwandte Definitionen für "week":
wijken:
-
wijken
Konjugationen für wijken:
o.t.t.
- wijk
- wijkt
- wijkt
- wijken
- wijken
- wijken
o.v.t.
- week
- week
- week
- weken
- weken
- weken
v.t.t.
- ben geweken
- bent geweken
- is geweken
- zijn geweken
- zijn geweken
- zijn geweken
v.v.t.
- was geweken
- was geweken
- was geweken
- waren geweken
- waren geweken
- waren geweken
o.t.t.t.
- zal wijken
- zult wijken
- zal wijken
- zullen wijken
- zullen wijken
- zullen wijken
o.v.t.t.
- zou wijken
- zou wijken
- zou wijken
- zouden wijken
- zouden wijken
- zouden wijken
diversen
- wijk!
- wijkt!
- geweken
- wijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Verwandte Wörter für "wijken":
weken:
-
weken
– in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1 -
weken
– in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1
Konjugationen für weken:
o.t.t.
- week
- weekt
- weekt
- weken
- weken
- weken
o.v.t.
- weekte
- weekte
- weekte
- weekten
- weekten
- weekten
v.t.t.
- heb geweekt
- hebt geweekt
- heeft geweekt
- hebben geweekt
- hebben geweekt
- hebben geweekt
v.v.t.
- had geweekt
- had geweekt
- had geweekt
- hadden geweekt
- hadden geweekt
- hadden geweekt
o.t.t.t.
- zal weken
- zult weken
- zal weken
- zullen weken
- zullen weken
- zullen weken
o.v.t.t.
- zou weken
- zou weken
- zou weken
- zouden weken
- zouden weken
- zouden weken
diversen
- week!
- weekt!
- geweekt
- wekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze