Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. gelijk:
  2. gelijken:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gelijk (Niederländisch) ins Schwedisch

gelijk:

gelijk Adjektiv

  1. gelijk (soortgelijk)
    likadant; likartat; likadan; lik; likt
  2. gelijk (vlak; effen; egaal; )
    lugn; slätt; slät; mild; lugnt; jämnt; lent; milt
  3. gelijk (identiek; hetzelfde; exact hetzelfde; )
    identisk
  4. gelijk (meteen; onmiddellijk; direct; terstond; dadelijk)
  5. gelijk (hetzelfde; idem; eender)
    – precies zoals iets of iemand anders 1
    detsamma

gelijk [het ~] Nomen

  1. het gelijk
    riktighet; korrekthet

Übersetzung Matrix für gelijk:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
korrekthet gelijk correctheid
lik anatomie; kadaver; lichaam; lijf; lijk
lugn vredelievendheid; vreedzaamheid; windstilte
riktighet gelijk correctheid; nauwlettendheid
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
- dadelijk; direct; identiek; onmiddellijk
AdverbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
- meteen
PronounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
- hetzelfde
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
detsamma eender; gelijk; hetzelfde; idem diezelfde; eender; hetzelfde; idem; om het even
identisk eender; eenvormig; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; hetzelfde; identiek; net zo
jämnt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit evenwichtig; in evenwicht; op rolletjes; quitte
lent effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit smeuïg
lik gelijk; soortgelijk alsmede; alsook; evenals; op elkaar lijkend; overeenkomend
likadan gelijk; soortgelijk hetzelfde
likadant gelijk; soortgelijk hetzelfde
likartat gelijk; soortgelijk analoog; gelijkaardig; gelijkslachtig; gelijksoortig; soortgelijk
likt gelijk; soortgelijk analoog; gelijkaardig; gelijkslachtig; gelijksoortig; in overeenstemming met; op elkaar lijkend; overeenkomend; soortgelijk
lugn effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit beheerst
lugnt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit amicaal; bedaard; beheerst; gedeisd; gelijkmoedig; gerust; kalm; kameraadschappelijk; rustig; rustigjes; stil; vriendschappelijk
mild effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit clement; goedhartig; mak; mild; welwillend; zacht; zachtaardig
milt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit amicaal; clement; goedhartig; kameraadschappelijk; mak; mild; vriendschappelijk; welwillend; zacht; zachtaardig
på en gång dadelijk; direct; gelijk; meteen; onmiddellijk; terstond eermaals; ogenblikkelijk
riktighet juist; kloppend; precies; uitgerekend; waar
slät effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit gelikt; gladjanusachtig
slätt effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit glad neerliggend; op rolletjes; rimpelloos; sluik; vlakte

Verwandte Wörter für "gelijk":


Synonyms for "gelijk":


Antonyme für "gelijk":


Verwandte Definitionen für "gelijk":

  1. zonder te wachten1
    • ik kom gelijk!1
  2. precies zoals iets of iemand anders1
    • die twee getallen zijn gelijk1
  3. wat waar is of klopt1
    • meestal heeft hij gelijk1

Wiktionary Übersetzungen für gelijk:


Cross Translation:
FromToVia
gelijk likadan; liknande; lika alike — having resemblance; similar
gelijk lik equal — mathematics: exactly identical
gelijk lik equal — the same in all respects
gelijk slät; platt; flat; jämn even — flat and level
gelijk lik like — similar
gelijk som like — somewhat similar to
gelijk likformig uniform — unvarying
gelijk lika gleichÄhnlichkeit mehrerer Dinge; Die Eigenschaften zweier Dinge unterscheiden sich wenig, bzw. gar nicht.
gelijk glatt lisse — Sans aspérité ni rayure.
gelijk flack; jämn platsans relief.

gelijk form of gelijken:

gelijken [de ~] Nomen, Plural

  1. de gelijken

gelijken Verb (gelijk, gelijkt, geleek, geleken, geleken)

  1. gelijken (lijken op; gelijkenis vertonen met)
    likna
    • likna Verb (liknar, liknade, liknat)

Konjugationen für gelijken:

o.t.t.
  1. gelijk
  2. gelijkt
  3. gelijkt
  4. gelijken
  5. gelijken
  6. gelijken
o.v.t.
  1. geleek
  2. geleek
  3. geleek
  4. geleken
  5. geleken
  6. geleken
v.t.t.
  1. heb geleken
  2. hebt geleken
  3. heeft geleken
  4. hebben geleken
  5. hebben geleken
  6. hebben geleken
v.v.t.
  1. had geleken
  2. had geleken
  3. had geleken
  4. hadden geleken
  5. hadden geleken
  6. hadden geleken
o.t.t.t.
  1. zal gelijken
  2. zult gelijken
  3. zal gelijken
  4. zullen gelijken
  5. zullen gelijken
  6. zullen gelijken
o.v.t.t.
  1. zou gelijken
  2. zou gelijken
  3. zou gelijken
  4. zouden gelijken
  5. zouden gelijken
  6. zouden gelijken
diversen
  1. gelijk!
  2. gelijkt!
  3. geleken
  4. gelijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für gelijken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
jämlikar gelijken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
likna gelijken; gelijkenis vertonen met; lijken op aanstaan; bevallen; conveniëren; overeenkomst vertonen; prettig vinden

Wiktionary Übersetzungen für gelijken:


Cross Translation:
FromToVia
gelijken likna resemble — to be like or similar to something else
gelijken likna ressembler — Avoir du rapport, de la conformité avec quelqu’un, avec quelque chose. (Sens général).

Computerübersetzung von Drittern:

Verwandte Übersetzungen für gelijk