Niederländisch
Detailübersetzungen für weerklinken (Niederländisch) ins Schwedisch
weerklinken:
-
weerklinken (hoorbaar zijn)
-
weerklinken (naklinken; echoën; galmen)
-
weerklinken (weergalmen; resoneren; echoën; weerkaatsen; weerschallen; galmen; schallen)
Konjugationen für weerklinken:
o.t.t.
- weerklink
- weerklinkt
- weerklinkt
- weerklinken
- weerklinken
- weerklinken
o.v.t.
- weerklonk
- weerklonk
- weerklonk
- weerklonken
- weerklonken
- weerklonken
v.t.t.
- heb weerklonken
- hebt weerklonken
- heeft weerklonken
- hebben weerklonken
- hebben weerklonken
- hebben weerklonken
v.v.t.
- had weerklonken
- had weerklonken
- had weerklonken
- hadden weerklonken
- hadden weerklonken
- hadden weerklonken
o.t.t.t.
- zal weerklinken
- zult weerklinken
- zal weerklinken
- zullen weerklinken
- zullen weerklinken
- zullen weerklinken
o.v.t.t.
- zou weerklinken
- zou weerklinken
- zou weerklinken
- zouden weerklinken
- zouden weerklinken
- zouden weerklinken
diversen
- weerklink!
- weerklinkt!
- weerklonken
- weerklinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für weerklinken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
eka | echoën; galmen; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen | echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen; schallen; weerschallen |
genljuda | echoën; galmen; naklinken; weerklinken | galmen; met krachtige stem zingen; schallen; weerschallen |
vara hörbar | hoorbaar zijn; weerklinken |
Wiktionary Übersetzungen für weerklinken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• weerklinken | → skalla; genljuda; ljuda | ↔ erschallen — gehoben, (intransitiv) laut ertönen, laut hörbar werden |