Niederländisch
Detailübersetzungen für repareren (Niederländisch) ins Schwedisch
repareren:
-
repareren (herstellen; fiksen; maken; rechtzetten; goedmaken)
-
repareren (herstellen; vernieuwen)
-
repareren (verbeteren; corrigeren; herstellen; bijwerken; goedmaken; beteren; herzien; renoveren)
Konjugationen für repareren:
o.t.t.
- repareer
- repareert
- repareert
- repareren
- repareren
- repareren
o.v.t.
- repareerde
- repareerde
- repareerde
- repareerden
- repareerden
- repareerden
v.t.t.
- heb gerepareerd
- hebt gerepareerd
- heeft gerepareerd
- hebben gerepareerd
- hebben gerepareerd
- hebben gerepareerd
v.v.t.
- had gerepareerd
- had gerepareerd
- had gerepareerd
- hadden gerepareerd
- hadden gerepareerd
- hadden gerepareerd
o.t.t.t.
- zal repareren
- zult repareren
- zal repareren
- zullen repareren
- zullen repareren
- zullen repareren
o.v.t.t.
- zou repareren
- zou repareren
- zou repareren
- zouden repareren
- zouden repareren
- zouden repareren
en verder
- is gerepareerd
- zijn gerepareerd
diversen
- repareer!
- repareert!
- gerepareerd
- reparerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für repareren:
Synonyms for "repareren":
Antonyme für "repareren":
Verwandte Definitionen für "repareren":
Wiktionary Übersetzungen für repareren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• repareren | → fix | ↔ fix — an instance of fixing |
• repareren | → reparera | ↔ mend — to repair |
• repareren | → bättra på; laga | ↔ ausbessern — eine beschädigte Stelle beseitigen, meist wenn der Schaden nicht sehr groß ist und die Funktion nicht vollkommen verloren ist |
• repareren | → reparera; rätta | ↔ refaire — Réparer, raccommoder, rajuster une chose ruinée ou abîmée. (Sens général) |
• repareren | → reparera; rätta | ↔ remédier — porter remède, apporter du remède. |
• repareren | → bättra; befria; fria | ↔ réformer — rétablir dans l’ancienne forme ; donner une meilleure forme à une chose ; la corriger, la rectifier, soit ajouter, soit retrancher. |
• repareren | → rätta | ↔ réparer — remettre en état ce qui endommager. |