Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. converseren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für converseren (Niederländisch) ins Schwedisch

converseren:

converseren Verb (converseer, converseert, converseerde, converseerden, geconverseerd)

  1. converseren (praten; spreken)
    tala; diskutera; konversera
    • tala Verb (talar, talade, talat)
    • diskutera Verb (diskuterar, diskuterade, diskuterat)
    • konversera Verb (konverserar, konverserade, konverserat)

Konjugationen für converseren:

o.t.t.
  1. converseer
  2. converseert
  3. converseert
  4. converseren
  5. converseren
  6. converseren
o.v.t.
  1. converseerde
  2. converseerde
  3. converseerde
  4. converseerden
  5. converseerden
  6. converseerden
v.t.t.
  1. heb geconverseerd
  2. hebt geconverseerd
  3. heeft geconverseerd
  4. hebben geconverseerd
  5. hebben geconverseerd
  6. hebben geconverseerd
v.v.t.
  1. had geconverseerd
  2. had geconverseerd
  3. had geconverseerd
  4. hadden geconverseerd
  5. hadden geconverseerd
  6. hadden geconverseerd
o.t.t.t.
  1. zal converseren
  2. zult converseren
  3. zal converseren
  4. zullen converseren
  5. zullen converseren
  6. zullen converseren
o.v.t.t.
  1. zou converseren
  2. zou converseren
  3. zou converseren
  4. zouden converseren
  5. zouden converseren
  6. zouden converseren
diversen
  1. converseer!
  2. converseert!
  3. geconverseerd
  4. converserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für converseren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
diskutera bespreken; spreken over
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
diskutera converseren; praten; spreken argumenteren; bediscussiëren; bepraten; beredeneren; bespreken; debatteren; discussiëren; disputeren; doordiscussiëren; doorpraten; doorspreken; onderwerp behandelen; praten over; redeneren; redetwisten; spreken over; twisten
konversera converseren; praten; spreken babbelen; bomen; kakelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; meeconverseren; meepraten; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
tala converseren; praten; spreken babbelen; communiceren; een conversatie hebben; iemand aanspreken; iemand adresseren; iemand toespreken; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; spreken tot iemand; wauwelen; zwammen

Wiktionary Übersetzungen für converseren:

converseren
verb
  1. een geprek voeren

Cross Translation:
FromToVia
converseren konversera converse — to engage in conversation