Niederländisch
Detailübersetzungen für aanlokken (Niederländisch) ins Schwedisch
aanlokken:
Konjugationen für aanlokken:
o.t.t.
- lok aan
- lokt aan
- lokt aan
- lokken aan
- lokken aan
- lokken aan
o.v.t.
- lokte aan
- lokte aan
- lokte aan
- lokten aan
- lokten aan
- lokten aan
v.t.t.
- heb aangelokt
- hebt aangelokt
- heeft aangelokt
- hebben aangelokt
- hebben aangelokt
- hebben aangelokt
v.v.t.
- had aangelokt
- had aangelokt
- had aangelokt
- hadden aangelokt
- hadden aangelokt
- hadden aangelokt
o.t.t.t.
- zal aanlokken
- zult aanlokken
- zal aanlokken
- zullen aanlokken
- zullen aanlokken
- zullen aanlokken
o.v.t.t.
- zou aanlokken
- zou aanlokken
- zou aanlokken
- zouden aanlokken
- zouden aanlokken
- zouden aanlokken
diversen
- lok aan!
- lokt aan!
- aangelokt
- aanlokkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze